Publicatiedatum 29-11-2024, 9:59 | Laatste update 29-11-2024, 9:59 | Standpunt
Aanleiding
X en Y zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren alle aandelen in Z BV. Het vermogen van Z BV bestaat uitsluitend uit beleggingsvermogen. X overlijdt. Y is enig erfgenaam en erft de (onverdeelde) helft van de aandelen in Z BV. Ter zake van deze overgang krachtens erfrecht geniet X een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 1.000.000. Op basis van artikel 2.17, tweede en zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt dit vervreemdingsvoordeel aan Y toegerekend. Bij X is hierdoor geen inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. Binnen 24 maanden na het overlijden van X keert Z BV een dividend van € 1.000.000 uit aan Y.
Vraag
Kan Y de faciliteit van artikel 4.12a Wet IB 2001 toepassen op de dividenduitkering van Z BV nu door de toerekening op basis van artikel 2.17, tweede lid, Wet IB 2001 bij X ter zake van de overgang krachtens erfrecht geen inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen?
Antwoord
Ja, Y kan op verzoek de faciliteit van artikel 4.12a Wet IB 2001 toepassen op de dividenduitkering van Z BV.
Beschouwing
Artikel 4.12a Wet IB 2001 luidt als volgt:
‘Ingeval de belastingplichtige aandelen of winstbewijzen krachtens erfrecht heeft verkregen en ter zake van die overgang bij de erflater inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen, worden binnen 24 maanden na het overlijden van de erflater door die belastingplichtige genoten reguliere voordelen uit die aandelen of winstbewijzen of uit aandelen of winstbewijzen van dezelfde soort in dezelfde vennootschap op verzoek, in afwijking van artikel 4.12, niet tot het inkomen uit aanmerkelijk belang gerekend voor zover deze voordelen niet uitgaan boven het bedrag dat bij de erflater ter zake van de overgang krachtens erfrecht als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen en voor zover deze voordelen worden afgeboekt op de verkrijgingsprijs van de aandelen of winstbewijzen van die soort in die vennootschap. (…)’
Gelet op de tekst van artikel 4.12a Wet IB 2001 lijkt het erop dat de faciliteit niet kan worden toegepast omdat door de toerekening op basis van artikel 2.17, tweede lid, Wet IB 2001 geen inkomen uit aanmerkelijk belang bij erflater in aanmerking is genomen ter zake van de overgang krachtens erfrecht.
De invoering van artikel 4.12a Wet IB 2001 is bedoeld als een verzachting voor de met ingang van 2010 aangescherpte doorschuifregeling bij overlijden teneinde een dubbele heffing over materieel dezelfde grondslag te voorkomen (Kamerstukken II 2009/10, 32129, nr. 3, p. 39 en 40).
Gelet op het doel en de strekking van artikel 4.12a Wet IB 2001 kan de erfgenaam de faciliteit van artikel 4.12a Wet IB 2001 wel toepassen in de situatie dat op basis van artikel 2.17, tweede lid, Wet IB 2001 het inkomen uit aanmerkelijk belang ter zake van de overgang krachtens erfrecht geheel of gedeeltelijk bij de fiscale partner van de erflater in aanmerking is genomen. Mits uiteraard aan de overige voorwaarden van artikel 4.12a Wet IB wordt voldaan.
De aanmerkelijk belang claim blijft in stand doordat de reguliere voordelen die op basis van artikel 4.12a Wet IB 2001 niet tot het inkomen uit aanmerkelijk belang worden gerekend, in mindering worden gebracht op de verkrijgingsprijs van de aandelen waaruit deze reguliere voordelen zijn genoten.