Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft bezwaar gemaakt tegen de per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgestelde WOZ-waarde (€ 421.000) van zijn woning. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Ondanks een daartoe strekkend verzoek heeft de Heffingsambtenaar de grondstaffel en KOUDV- en liggingsfactoren in de bezwaarfase niet verstrekt. In beroep zijn de gegevens wel verstrekt.

Naar Rechtbank Noord-Holland begrijpt, betoogt X dat de Heffingsambtenaar, gelet op het verzoek in het bezwaarschrift, niet mocht volstaan met terinzagelegging, maar had hij (afschriften van) de gevraagde stukken moeten toezenden.

Niet in geschil is dat de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase beschikte over de door X genoemde stukken, dat deze ter inzage hebben gelegen en dat X hier niet op is gewezen. De Rechtbank stelt vast dat het hier om zaakstukken gaat, en dat de Heffingsambtenaar gehouden was deze stukken toe te zenden, nu X daar uitdrukkelijk om heeft verzocht, een en ander tegen vergoeding van ten hoogste de kosten. De omstandigheid dat de gemachtigde geen afspraak heeft gemaakt om de stukken in te zien en tijdens de hoorzitting de gemachtigde niet om de stukken heeft verzocht, brengt de Rechtbank niet tot een ander oordeel. De geconstateerde inbreuk op artikel 7:4, lid 4, Awb leidt ertoe dat X recht heeft op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Aangezien de Heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, laat de Rechtbank het bestreden besluit met toepassing van artikel 6.22 Awb in stand.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
2 maart 2021
Rolnummer
20/1409
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:1863
NLF-nummer
NLF 2021/0704
Aflevering
1 april 2021
bwbr0005537&artikel=7:4,bwbr0005537&artikel=7:4

Naar de bovenkant van de pagina