Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft bij X (belanghebbende) een huiszoeking plaatsgevonden. Het strafrechtelijk onderzoek jegens X is later geseponeerd omdat X ten onrechte als verdachte is aangemerkt.

De Inspecteur heeft het Openbaar Ministerie op grond van artikel 55 AWR verzocht om gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek over te leggen. Naar aanleiding van het verzoek heeft de Inspecteur de beschikking gekregen over een schenkingsakte betreffende een schenking in 2014 van 21 ondernemingen aan X door zijn vader. De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze schenkingsakte vragen gesteld aan X met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2016. Met de antwoorden heeft X volgens de Inspecteur niet voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting. Hij heeft daarom een informatiebeschikking genomen.

Voor Hof Den Bosch was in geschil of de informatiebeschikking ten onrechte aan X is gegeven. Meer in het bijzonder was in geschil of de schenkingsakte van het bewijs dient te worden uitgesloten omdat deze door het Openbaar Ministerie onrechtmatig is verkregen.

Het Hof heeft verwezen naar het arrest HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:643. Het gebruik van een bewijsmiddel door de Inspecteur in een belastingzaak is slechts dan niet toegestaan, indien dit is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht (het zozeer-indruistcriterium). Naar het oordeel van het Hof is in casu niet voldaan aan het zozeer-indruistcriterium, zodat het geen aanleiding ziet de schenkingsakte in deze procedure van het bewijs uit te sluiten.

X heeft met twee middelen cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond.

De Hoge Raad verwijst naar de onderdelen 5.7 en 5.8 van de conclusie van de A-G Wattel (ECLI:NL:PHR:2023:1076).

Voorts oordeelt de Hoge Raad dat het Hof op goede gronden heeft getoetst aan het zozeer-indruiscriterium en dat het Hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Hoge Raad
Datum instantie
31 januari 2025
Rolnummer
22/04816
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:154
NLF-nummer
NLF NLF
bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=52a

Naar de bovenkant van de pagina