Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 25 september 2013 heeft X (belanghebbende) van zijn moeder (de schenkster) alle aandelen B Beheer bv (hierna: B) gekregen. In de aangifte schenkbelasting heeft hij gevraagd om toepassing van de belastingvrijstelling bij bedrijfsopvolging (artikel 35b SW 1956).

De schenkster hield via een persoonlijke houdstervennootschap 49% in een tussenholding met diverse dochtervennootschappen die gehoor- en optiekcentra exploiteerden (Horen en Zien). In 2011 is de tussenholding gesplitst op basis van artikel 2:334cc BW (‘ruziesplitsing’) waarbij de deelnemingen in Horen werden toegedeeld aan de schenkster en die in Zien aan de andere (indirecte) aandeelhouder (de neef van X, een opticien) in de tussenholding.

De Inspecteur heeft de vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) voor slechts 49% van de waarde van de geschonken aandelen toegepast omdat volgens hem voor slechts 49% is voldaan aan de in artikel 35d, lid 1, onderdeel c, SW 1956 opgenomen indirecte bezitseis dat de ‘geschonken’ vennootschap op het moment van schenken haar onderneming –geconsolideerd bezien – minstens vijf jaren moet hebben gedreven. De Inspecteur heeft de schenkbelasting berekend naar een belaste verkrijging van € 1.048.082 na toepassing van een voorwaardelijke vrijstelling van € 783.869. X daarentegen meent dat voor 100% aan de bezitseis wordt voldaan. Hij berekent de voorwaardelijke vrijstelling op € 1.599.733 en de belaste verkrijging op € 283.210.

Dit is de tweede cassatieronde in deze zaak. In het arrest van 21 april 2023 (21/04462, ECLI:NL:HR:2023:647) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de toepassing van de vijfjaarsbezitseis vast moet staan of de vóór de ruziesplitsing aan de gesplitste tussenhoudster toe te rekenen activiteiten Horen en Zien één objectieve onderneming waren en of de schenkster bij de ruziesplitsing een met haar indirecte belang overeenstemmend deel van die activiteiten heeft verkregen. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden om dat uit te zoeken.

Verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden heeft de argumenten van X dat Horen en Zien één objectieve onderneming waren en de argumenten van de Inspecteur dat er ten minste twee objectieve ondernemingen waren, onderzocht. Het Hof heeft daartoe onder meer onderzocht of de CRM-systemen van beide activiteiten al dan niet gekoppeld waren, of verschil bestond tussen de doelgroep en clientèle van de opticien- en audicientakken, hoe het agendabeheer door de baliemedewerkers werd gecombineerd, of de groep bij één huisbank bankierde, of de boekhoudingen gescheiden waren en welk inkoopbeleid voor beide activiteiten werd gevoerd.

Het verwijzingshof heeft uiteindelijk geoordeeld dat er meer dan één objectieve onderneming was en dat de opgelegde aanslag daarom correct is.

In deze tweede cassatieronde bestrijdt X dat oordeel met vijf middelen, maar volgens A-G Wattel falen alle middelen. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
A-G
Datum instantie
25 oktober 2024
Rolnummer
24/01608
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:1114
Auteur(s)
mr. J. Kanters
Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2024/2606
Aflevering
26 november 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6675
bwbr0002226&artikel=35d,bwbr0002226&artikel=35d,bwbr0027018&artikel=9&lid=2,bwbr0027018&artikel=9&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina