Direct naar content gaan

Samenvatting

Een market maker (hierna: de BV) onderhoudt voor Euronext de markt in bepaalde series opties op aandelen.
Zij geeft bied- en laatprijzen af om de vraag naar en het aanbod in die opties samen te brengen.
Het verschil tussen de bied- en laatprijzen (de bid-offer spread) is haar belangrijkste inkomensbron. Als market maker neemt zij voor eigen rekening en risico posities in in opties en hun onderliggende aandelen.
Zij dekt zich zo goed mogelijk in tegen de daardoor opgeroepen risico's, met name het koersrisico.
De BV en de fiscus hebben in 1993 een beperkte samenhangende waardering van posities van de BV afgesproken (samenhang per subcategorie optie binnen één beursfonds) op kostprijs of lagere beurswaarde (long) of hogere beurswaarde (short).
De afspraak was geldig voor vijf jaar, onder voorbehoud van andersluidende rechtspraak, en vervolgens voor daarop volgende jaren behoudens "zwaarwegende redenen."
In 1997 kondigt de inspecteur naar aanleiding van boekenonderzoeken 'evaluatie' van de afspraken (ook met andere market makers) aan en zegt hij een deel van de afspraak (een waarderingskorting) reeds op.
In 2000 zegt hij de gehele afspraak op met ingang van boekjaar 2001 omdat de afgesproken waardering in strijd is met goed koopmansgebruik en omdat hij zich bij het maken van de afspraak onjuist voorgelicht acht (dwaling).
Het standpunt van de inspecteur houdt in dat een belastingplichtige die een groep effecten op kostprijs waardeert, in geval van verkoop van tot de groep behorende effecten tegen een prijs die lager is dan de voor die effecten geldende kostprijs, het daaruit voortvloeiende verlies niet op dat moment in aanmerking mag nemen indien tegenover dat verlies een ten minste even grote (latente) winst staat op andere (niet verkochte) effecten van die groep.
Dit standpunt is juist, oordeelde Hof Amsterdam en dat vindt de Hoge Raad ook.
Indien een belastingplichtige, zoals in het onderhavige geval, bij voortduring ernaar streeft met betrekking tot een groep effecten door middel van hedging het koersrisico te minimaliseren, is het niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik om, indien de tot die groep behorende effecten op kostprijs worden gewaardeerd, bij realisatie van een verlies op tot de groep behorende effecten dat verlies op dat moment in aanmerking te nemen ingeval de totale kostprijs van de groep effecten - inclusief de kostprijs van de tot de groep behoord hebbende met verlies verkochte effecten - lager is dan de beurswaarde van de overblijvende effecten van die groep vermeerderd met de gerealiseerde verkoopopbrengst van de verkochte effecten van die groep.
In een zodanig geval vereist goed koopmansgebruik dat de gezamenlijke kostprijs van de overblijvende effecten van die groep wordt verhoogd met dit (gerealiseerde) verlies, aldus de Hoge Raad.
De zaak wordt op dit punt verwezen naar Hof Den Haag.
Dit Hof zal bij de beoordeling van het door de BV gehanteerde waarderingsstelsel mede in aanmerking moeten nemen of de BV de door haar gehanteerde kostprijzen op een betrouwbare en controleerbare wijze vaststelt.
Alleen dan kan een op kostprijzen gebaseerd waarderingsstelsel in overeenstemming zijn met goed koopmansgebruik, aldus de Hoge Raad.
De overige cassatiemiddelen worden ongegrond verklaard.
Conform de conclusie van A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
21 maart 2014
Rolnummer
12/02793
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:635
bwbr0002672&artikel=8c&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.25

Naar de bovenkant van de pagina