Direct naar content gaan

Samenvatting

Frankrijk heeft in 1965 een belastingregeling ingevoerd die uit een belastingkrediet en een roerende voorheffing (précompte mobilier) bestond, wanneer dividenden in een participatieketen werden dooruitgedeeld. Deze regeling is met ingang van 1 januari 2005 afgeschaft, maar gold nog voor de litigieuze jaren 2000 tot en met 2004.

De ontvangers van dividenden van een Franse vennootschap ontvingen automatisch een belastingkrediet van 50% over het uitgekeerde dividend. Als correctiemechanisme werd een voorheffing op het niveau van de uitkerende vennootschap ingevoerd. Deze werd met name geheven wanneer de winst die aan de uitkering ten grondslag lag, niet of slechts gedeeltelijk op het niveau van de uitkerende vennootschap was belast.

Het belastingkrediet werd niet toegekend wanneer de uitkeringen afkomstig waren van niet-ingezeten dochterondernemingen. Hierdoor was een neutrale dooruitdeling van de dividenden aan de aandeelhouders niet mogelijk en dit leidde tot een verschil in behandeling van dividenden in grensoverschrijdende situaties.

De Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) heeft aan het HvJ gevraagd of artikel 4 Moeder-dochterrichtlijn, gelet op met name artikel 7, lid 2, in de weg staat aan de roerende voorheffing.

A-G Kokott geeft het HvJ in overweging om de vraag als volgt te beantwoorden:

Artikel 4 Moeder-dochterrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 2, staat niet in de weg aan een bepaling die met het oog op de toepassing van een regeling inzake de juiste belastingheffing bij de aandeelhouder voorziet in een heffing bij de dooruitdeling van winst teneinde een overeenkomstig belastingkrediet bij de volgende ontvanger van de uitkering (aandeelhouder van de moedermaatschappij) te neutraliseren. Dit geldt ook wanneer deze winst eerst door een in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde dochteronderneming aan de moedermaatschappij werd uitgekeerd. Volgens de rechtspraak van het HvJ is een weigering om in deze situatie belastingkrediet toe te kennen aan de moedermaatschappij daarentegen reeds in strijd met de fundamentele vrijheden.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2000-2004
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
13 oktober 2021
Rolnummer
C‑556/20
ECLI
ECLI:EU:C:2021:857
Auteur(s)
Willibrord Egelie
Belastingdienst Grote ondernemingen
NLF-nummer
NLF 2021/2215
Aflevering
25 november 2021
Judoreg
NFB4662
celex32011l0096&artikel=4,celex32011l0096&artikel=4,celex32011l0096&artikel=7,celex32011l0096&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina