Bezwaren tegen boetebeschikkingen op basis van oude bewijsregels ontvankelijk
undefined, 28 september 2022
Samenvatting
De Inspecteur heeft aan X (belanghebbende) twee naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en boetebeschikkingen.
De bezwaren van X zijn door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. In geschil is of dat terecht is.
X heeft vóór 1 augustus 2019 bezwaar gemaakt. In zo’n geval blijven in fiscale boetezaken de bewijsregels van toepassing die de Hoge Raad tot het arrest HR 5 juli 2019, 18/01961, ECLI:NL:HR:2019:1102, NLF 2019/1688, met noot van Geradts, hanteerde voor de beoordeling of het bezwaar tijdig is gemaakt (HR 5 november 2021, 21/00037, ECLI:NL:HR:2021:1648, NLF 2021/2161, met noot van Geradts). Die bewijsregels zijn niet hetzelfde als de bewijsregels die gelden voor de beoordeling of tijdig bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
Hof Den Bosch oordeelt dat de Inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat verzending van brieven van 28 november 2017 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de boetebeschikkingen komt het Hof op basis van de oude bewijsregels tot een ander oordeel. Er zijn twijfels over de (tijdige) indiening van de bezwaarschriften met dagtekening 28 november 2017, maar die twijfels zijn niet voldoende om te oordelen dat overtuigend is aangetoond dat X niet tijdig die bezwaarschriften heeft ingediend. De bezwaren tegen de boetebeschikkingen zijn daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Voor dat geval hebben partijen tijdens de zitting in hoger beroep een compromis gesloten over de boetebeschikkingen.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, h/o bedrijf, wonend in woonplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 maart 2021, nummers BRE20/5534 en 20/5535, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.
1.1.2. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De inspecteur heeft vóór de zitting op verzoek van het hof (nogmaals) de bijlagen 35 tot en met 38 bij het verweerschrift in beroep overgelegd. De gemachtigde van belanghebbende heeft op verzoek van het hof een machtiging overgelegd. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 11 augustus 2022, ontvangen door het hof op 12 augustus 2022 verzocht om uitstel van de zitting. Het hof heeft dit verzoek afgewezen op de grond genoemd in 4.0.
1.7. De zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.8. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende drijft een onderneming onder de naam [bedrijf] .
2.2. Naar aanleiding van een actualiteitsbezoek is de inspecteur een boekenonderzoek gestart.
2.3. In een brief van 12 oktober 2017 schrijft de inspecteur dat de bevindingen van het boekenonderzoek zijn opgenomen in het conceptrapport dat bij die brief is gevoegd. De inspecteur kondigt verder aan dat hij van plan is om vergrijpboeten op te leggen. In de brief van 12 oktober 2017 wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 20 oktober 2017 te reageren op het voornemen van de inspecteur om een boete op te leggen.
2.4. Op 27 oktober 2017 wordt de definitieve versie van het rapport boekenonderzoek bekendgemaakt. Daarin staan de bevindingen van de inspecteur over de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften omzetbelasting voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015. In het rapport staat onder meer dat, kort gezegd, niet gereageerd is vóór 20 oktober 2017.
2.5. De onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde naheffingsaanslagen (hierna: de naheffingsaanslagen) zijn opgelegd met dagtekening 25 november 2017.
De naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2014 is opgelegd naar een bedrag van € 14.015. Tevens is bij beschikking € 1.875 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete van € 2.666 opgelegd.
De naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 is opgelegd naar een bedrag van € 7.793. Tevens is bij beschikking € 605 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete van € 1.333 opgelegd.
2.6. Op 13 maart 2018 heeft de inspecteur bezwaarschriften ontvangen tegen de naheffingsaanslagen. Deze bezwaarschriften zijn gedateerd 9 maart 2018 en de tekst daarvan luidt – voor zover van belang – als volgt:
Bij de bezwaarschriften van 9 maart 2018 is een brief met dagtekening 20 oktober 2017 gevoegd die is gericht aan de inspecteur. Onder verwijzing naar de geboden reactiemogelijkheid in het concept controlerapport wordt in die brief gereageerd op de voorgenomen correcties.
2.7. Op 27 maart 2018 respectievelijk 29 maart 2018 bevestigt de inspecteur de ontvangst van de bezwaarschriften met datum 9 maart 2018. In de bevestiging van 29 maart 2018 schrijft de inspecteur dat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend.
2.8. Op 1 juni 2018 zijn twee brieven met dagtekening 28 november 2017 afgegeven aan de balie van het kantoor van de Belastingdienst in [plaats] . In die brieven wordt bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Verder staat in die brieven dat op 20 oktober 2017 richting de inspecteur puntsgewijs is gereageerd en dat uit het opleggen van de naheffingsaanslagen wordt afgeleid dat daarmee niets is gedaan.
2.9. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend. De inspecteur heeft de bezwaarschriften tevens behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen, de rentebeschikkingen en boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Voor het geval het hof uitsluitend ten aanzien van de boetebeschikkingen zal oordelen dat terugwijzing naar de inspecteur dient plaats te vinden, zijn partijen tot overeenstemming gekomen dat terugwijzing in dat geval niet hoeft plaats te vinden en dat de boete in dat geval kan worden vastgesteld op, in totaal, € 2.000.
4. Gronden
Vooraf
4.0. Bij brief van 11 augustus 2022 heeft de gemachtigde verzocht de zitting van 1 september 2022 uit te stellen wegens - kort gezegd - geplande vakantie van belanghebbende en de gemachtigde. Het hof heeft dit verzoek bij brief van 15 augustus 2022 afgewezen. Aan die beslissing heeft het hof ten grondslag gelegd dat het verzoek om uitstel niet tijdig is gedaan aangezien de uitnodiging voor de zitting is verstuurd op 14 juli 2022. Die uitnodiging is op 25 juli 2022 bij een Post-NL locatie afgehaald. Een uitstelverzoek van 11 augustus 2022 is, gelet op artikel 18, lid 2 van de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven, niet tijdig ingediend.
Ten aanzien van het geschil
Algemeen
4.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet of de voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij die dag is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, maar het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van de naheffingsaanslagen is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen diende daarom uiterlijk 8 januari 2018 te worden ingediend. De bezwaarschriften van 9 maart 2018 zijn daarmee te laat ingediend.
4.3. Belanghebbende stelt echter dat al eerder bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Volgens haar zijn de in 2.8 vermelde brieven met dagtekening 28 november 2017 ook reeds eerder al, binnen de bezwaartermijn, ingediend. Voor het geval het hof belanghebbende daarin niet volgt, verwijst zij naar de in 2.6 vermelde brief met dagtekening 20 oktober 2017. Volgens haar is deze brief reeds eerder, op 29 oktober 2017, verzonden. Daaruit volgt volgens belanghebbende onmiskenbaar dat zij het niet eens is met de correcties die de inspecteur uiteen heeft gezet. Deze brief kan daarom als een prematuur bezwaarschrift worden aangemerkt.
4.4. De inspecteur stelt dat (i) hij de brieven met dagtekening 28 november 2017 pas voor het eerst op 1 juni 2018 heeft ontvangen en (ii) hij de brief met dagtekening 20 oktober 2017 niet eerder heeft ontvangen dan 13 maart 2018 (als bijlage bij de bezwaarschriften van 9 maart 2018). In het interne postsysteem van de Belastingdienst is een eerdere ontvangst van die stukken ook niet terug te vinden.
4.5. Belanghebbende heeft vóór 1 augustus 2019 bezwaar gemaakt. In zo’n geval blijven in fiscale boetezaken de bewijsregels van toepassing die de Hoge Raad tot het arrest van 5 juli 2019 hanteerde voor de beoordeling of het bezwaar tijdig is gemaakt. Die bewijsregels zijn niet hetzelfde als de bewijsregels die gelden voor de beoordeling of tijdig bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Het hof zal hierna daarom eerst ingaan op de vraag of de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vervolgens zal het hof diezelfde vraag beantwoorden voor de boetebeschikkingen.
Naheffingsaanslagen
4.6. In de onder 4.4 opgenomen stellingname van de inspecteur ligt een betwisting van de (tijdige) verzending van die stukken besloten. Het is dan aan belanghebbende om die (tijdige) verzending aannemelijk te maken.
4.7. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
Het hof verenigt zich met deze overwegingen, maakt die tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe.
De gemachtigde beschikt niet over een verzendadministratie. Over de verzending heeft de gemachtigde verklaard dat “die altijd geschieden op een drietal locaties in de nabijheid van mijn kantoor, voor de buslichting van 17:00 uur”. Het hof is van oordeel dat hieruit niet volgt dat de verzending van de brieven van 28 november 2017 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
4.8. Feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de oorzaak van de termijnoverschrijding in redelijkheid niet aan belanghebbende valt toe te rekenen, zijn ook in hoger beroep niet gesteld. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen terecht nietontvankelijk verklaard.
Boetebeschikkingen
4.9. Het hof heeft hiervoor, onder 4.5, uiteengezet dat voor de beoordeling of (tijdig) bezwaar is gemaakt tegen de boetebeschikkingen de oude bewijsregels van toepassing zijn. Voor zover hier van belang, brengen die oude bewijsregels mee dat de inspecteur overtuigend moet aantonen dat belanghebbendes stelling dat zij (tijdig) een bezwaarschrift heeft ingediend, onjuist is.
4.10. De inspecteur wijst op de tegenstrijdige verklaringen die door belanghebbende zijn afgelegd en naar het ontbreken van een verwijzing naar de brieven van 28 november 2017 in de bezwaarschriften van 9 maart 2018. Pas nadat belanghebbende is gewezen op het te laat ingediende bezwaar in de ontvangstbevestiging van de bezwaarschriften van 9 maart 2018, komen de brieven van 28 november 2017 boven water. Aan het voorgaande verbindt de inspecteur de conclusie dat daarmee overtuigend is aangetoond dat belanghebbendes stelling over de (tijdige) indiening van het bezwaar onjuist is.
4.11. Het hof is van oordeel dat, gelet op wat inspecteur aanvoert, er inderdaad twijfels zijn over de (tijdige) indiening van de bezwaarschriften met dagtekening 28 november 2017, maar dat die twijfels niet voldoende zijn om te oordelen dat overtuigend is aangetoond dat belanghebbende niet tijdig die bezwaarschriften heeft ingediend. De bezwaren tegen de boetebeschikkingen zijn gelet op het voorgaande ten onrechte nietontvankelijk verklaard.
4.12. Het hof is hiervoor tot het oordeel gekomen dat alleen de bezwaren tegen de boetebeschikkingen ten onrechte nietontvankelijk zijn verklaard. Voor dat geval hebben partijen tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat zij, bij wijze van compromis en om het geschil finaal te beslechten, het eens zijn over de hoogte van de boetebeschikkingen. Partijen hebben het hof gevraagd om de boeten te verminderen tot een bedrag van, in totaal, € 2.000. Daarbij is rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval en is tevens verdisconteerd de matiging in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. De boetebeschikking bij de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2014 wordt verminderd tot € 1.333. De boetebeschikking bij de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 wordt verminderd tot € 667.
Tussenconclusie
4.13. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. doch enkel voor zover het betreft de boetebeschikkingen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14. De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 178 respectievelijk € 270 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar en de proceskosten
4.15. Belanghebbende komt niet in aanmerking voor een vergoeding van de kosten van het bezwaar. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar voordat de inspecteur op het bezwaar heeft beslist.
4.16. Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en het beroep bij de rechtbank gegrond is.
4.17. Het hof stelt deze tegemoetkoming voor het beroep bij de rechtbank op 2 (punten) x € 759 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 1.518.
4.18. Het hof stelt de tegemoetkoming voor het hoger beroep eveneens op € 1.518: 2 (punten) x € 759 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken).
4.19. Niet gesteld is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikkingen;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikkingen;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar alleen voor de boetebeschikkingen;
- verklaart het bezwaar van belanghebbende tegen de boetebeschikkingen alsnog ontvankelijk;
- vermindert de boetebeschikking bij de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2014 tot € 1.333;
- vermindert de boetebeschikking bij de naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 tot € 667;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 448 vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 3.036.
De uitspraak is gedaan door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, T.A. Gladpootjes en M.R.T. Pauwels, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.