Samenvatting
De Heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2017 aan X (belanghebbende), als eigenaar van in de BI-zone gelegen onroerende zaken, vijftien aanslagen BIZ-bijdrage opgelegd van in totaal € 6.132. De aanslagen zijn opgelegd op grond van de Verordening Bedrijveninvesteringszone Stadscentrum Spijkenisse (de BI-zone) 2016-2020.
In hoger beroep is in geschil of de heffing van de BIZ-bijdrage in strijd is met het vrije verkeer van kapitaal, personen, goederen en diensten als bedoeld in het VWEU dan wel het bepaalde in artikel 1 EP.
Bij de BIZ-heffing wordt geen onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse eigenaren of binnenlandse en buitenlandse gebruikers. Van schending van een verkeersvrijheid kan daarom geen sprake zijn, oordeelt Hof Den Haag. Dat er andere EU-lidstaten zijn die geen BIZ-heffing kennen, is niet van belang (dispariteit). Het Hof volgt X daarom niet in haar standpunt dat de BIZ-heffing in strijd is met het Unierecht.
Bij de totstandkoming van de Wet BIZ heeft de wetgever gekozen voor de mogelijkheid dat zowel gebruikers als eigenaren van onroerende zaken in de heffing kunnen worden betrokken. Met het instellen van de BIZ-bijdragen wordt een ‘legitimate aim’ gediend en het vereiste van een ‘fair balance’ is niet geschonden. X heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een individuele en buitensporige last. De BIZ-bijdragen zijn niet in strijd met artikel 1 EP, concludeert het Hof.
Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad heeft op 24 maart 2023 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (22/03263)
BRON
Uitspraak van 27 juli 2022 in het geding tussen:
X bv te Z, belanghebbende, (vertegenwoordiger: J.L.M. Stok)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 18 oktober 2021, nummer RO 20/6353.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2017 aan belanghebbende 15 aanslagen in de op grond van de Verordening Bedrijveninvesteringzone Stadscentrum Spijkenisse (de BI-zone) 2016-2020 van de gemeente Nissewaard (de Verordening) van eigenaren van in de BI-zone gelegen onroerende zaken geheven BIZ-bijdrage opgelegd (de aanslagen). De aanslagen bedragen in totaal € 6.132
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de tegen de aanslagen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 541. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 1 juni 2022 en de Heffingsambtenaar heeft op 9 juni 2022 een nader stuk ingediend.
1.5. De Heffingsambtenaar heeft in zijn nader stuk van 9 juni 2022 te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. De gemachtigde van belanghebbende heeft, na de toezending van dit nader stuk van de Heffingsambtenaar, bij e-mailbericht van 9 juni 2022 eveneens te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten en partijen bij brief van 10 juni 2022 bericht dat het Hof schriftelijk uitspraak zal doen.
Feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken [adressen] te [woonplaats] . De onroerende zaken dienen niet in hoofdzaak tot woning.
2.2. Belanghebbende is als eigenaar van de onroerende zaken aangemerkt als belastingplichtige voor de BIZ-bijdrage.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
- strijd met zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel;
- ten onrechte worden de eigenaren en niet de gebruikers van onroerende zaken aangeslagen; - de activiteiten en voorzieningen die in het kader van de BIZ zijn voorzien behoren tot de reguliere overheidstaak, zodat ze niet uit de BIZ-bijdrage bekostigd kunnen worden;
- er is sprake van détournement de pouvoir.
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of de heffing van de BIZ-bijdrage in strijd is met het vrij verkeer van kapitaal, personen, goederen en diensten als bedoeld in het VWEU dan wel het bepaalde in artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslagen.
4.3. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
VWEU
5.1. Bij de BIZ-heffing wordt geen onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse eigenaren of binnenlandse en buitenlandse gebruikers. Van schending van een verkeersvrijheid kan daarom geen sprake zijn. Dat er andere EU-lidstaten zijn die geen BIZ-heffing kennen, is niet van belang (dispariteit). Het Hof volgt belanghebbende daarom niet in haar standpunt dat de BIZ-heffing in strijd is met het Unierecht.
Artikel 1 EP EVRM
5.2. De heffing van belastingen betekent in beginsel een inmenging in het door artikel 1 EP gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. Deze inmenging is ingevolge de slotzin van deze bepaling in het algemeen gerechtvaardigd aangezien daarin uitdrukkelijk is voorzien in een uitzondering om de betaling van belastingen te verzekeren (zie EHRM 29 april 2008, nr. 13378/05, Burden and Burden tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR: 2008:0429JUD001337805, NJ 2008/306, onderdeel 59). Ook indien de inmenging onder de reikwijdte van de zo-even genoemde slotzin valt, moet zij volgens vaste rechtspraak van het EHRM ‘lawful’ zijn, een ‘legitimate aim’ dienen en een ‘fair balance’ tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang respecteren. Bij de beoordeling van de vraag of aan de laatstgenoemde voorwaarde is voldaan, moet de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge worden gelaten (zie de punten 57 en 61 van het arrest EHRM 14 mei 2013, nr. 66529/11, N.K.M. tegen Hongarije, ECLI:CE:ECHR: 2013:0514JUD006652911, FED 2013/79).
5.3. Aan de “lawful-eis” is in het onderhavige geval voldaan nu de BIZ-bijdrage een basis heeft in de Wet BIZ en de Verordening, derhalve nationaal recht, dat voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar is in de uitoefening en vergezeld gaat van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de inbreuk.
5.4. Wat betreft de toets van “legitimate aim” stelt het Hof voorop dat het heffen van belastingen in het algemeen belang, zoals in de slotzin van artikel 1 EP ligt besloten, in beginsel voldoet aan het vereiste van een legitiem doel. Ook overigens is er naar het oordeel van het Hof geen grond voor het oordeel dat de BIZ-bijdrage geen legitiem doel dient. Hierbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. De BIZ-bijdrage is een bestemmingsheffing die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten in de openbare ruimte en op het internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de BI-zone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de BI-zone (artikel 1, lid 2, Wet BIZ). Het Hof verwijst naar paragraaf 5 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet op de bedrijveninvesteringszones, (Kamerstukken II, 2013/14, 33917, nr. 3):
5.5. Het Hof is voorts van oordeel dat de wetgever met de BIZ-bijdrage gelet op de hem toekomende ruime beoordelingsmarge, de vereisten van ‘fair balance’ niet heeft geschonden. Hetgeen belanghebbende in dit verband heeft gesteld, dat niet de eigenaren van de onroerende zaken maar alleen de gebruikers, - de ondernemers die hun onderneming in de betreffende onroerende zaken uitoefenen - in de heffing betrokken mogen worden, doet daar niet aan af. Bij de totstandkoming van de Wet BIZ heeft de wetgever gekozen voor de mogelijkheid dat zowel gebruikers als eigenaren van onroerende zaken in de heffing kunnen worden betrokken. De wetgever heeft hiervoor de volgende naar het oordeel van het Hof redelijke rechtvaardiging gegeven en tevens waarborgen ingebouwd dat lasten niet eenzijdig worden afgewenteld op hetzij de gebruikers/huurders of op de eigenaren (Kamerstukken II, 2013/14, 33917, nr. 3, p. 3 en verder):
Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, brengt het Hof evenmin tot een ander oordeel. Bovendien is niet gebleken dat in haar individuele geval sprake is van een buitensporige last. Het Hof wijst het beroep op schending van artikel 1 EP EVRM af.
Slotsom
5.6. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, G.J. van Leijenhorst en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 27 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Europees belastingrecht