Samenvatting
In een brief van 27 mei 2021 heeft de Inspecteur aan X (belanghebbende) medegedeeld dat zijn gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) van de Belastingdienst zijn opgenomen.
In een brief van 11 augustus 2022 heeft de Inspecteur aan X medegedeeld dat de persoonsgegevens van X zijn verwerkt in het kader van project Z (het zogenoemde project 1043) voor de belastingjaren 2007 tot en met 2012 en 2014.
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2014.
Het Hof acht het niet aannemelijk dat de Inspecteur de aanslag onrechtmatig heeft vastgesteld. De naam van X is vermeld in de FSV en het project Z. De Inspecteur heeft vervolgens aan X en het Hof de gegevens verstrekt die van belang zijn voor de beoordeling of de Inspecteur daarbij onrechtmatig heeft gehandeld. Anders dan X stelt, volgt uit die gegevens niet dat de vermelding in de FSV of het project Z is gebaseerd op zijn dubbele nationaliteit of herkomst. Uit de vermeldingen bij de jaren 2012 en 2014 volgt eerder dat de correcties voor het jaar 2012 en 2014 tot de vermelding in de FSV en het project Z hebben geleid. Van een schending van artikel 2:4 en 4:5 Awb, artikel 1 GW of beginselen van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake.
Het hoger beroep is ook overigens ongegrond.
BRON
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2021, nummer AWB 20/2437, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014 te verminderen. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5. Het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak gerichte verzet heeft het Hof gegrond verklaard.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] .
1.7. Belanghebbende is zonder bericht aan het Hof niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 22 augustus 2022 uitgenodigd voor de zitting. Volgens de track & trace informatie van Post-NL is de brief tevergeefs aangeboden op het adres [adres1] te [woonplaats] . De brief is vervolgens met bericht voor afhalen neergelegd op een Post-NL punt. Nadat de brief niet is afgehaald, heeft Post-NL de brief retour gezonden aan het Hof. De griffier heeft op 8 september 2022 de uitnodiging nogmaals per gewone post verzonden naar het adres waarop belanghebbende staat ingeschreven ( [adres1] te [woonplaats] ). Het Hof gaat er daarom van uit, dat belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze is uitgenodigd.
1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft door een fout van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) ten onrechte een Werkloosheidswetuitkering in plaats van een Ziektewetuitkering ontvangen. Het UWV heeft dit hersteld door in 2014 nabetalingen te doen.
2.2. De Inspecteur heeft de nabetalingen belast in het jaar van uitbetaling. De definitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2014 is op 11 maart 2016 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.436. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag tevergeefs bezwaar gemaakt. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep en hoger beroep ingesteld. Daarbij is telkens het standpunt van de Inspecteur bevestigd, dat de in 2014 ontvangen nabetalingen in dat jaar tot het inkomen uit werk en woning behoren.
2.3. Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft op 20 september 2019 arrest gewezen en zonder nadere motivering geoordeeld dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4. In de brief van 27 mei 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat zijn gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: de FSV) van de Belastingdienst zijn opgenomen.
2.5. In de brief van 11 augustus 2022 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat belanghebbendes persoonsgegevens zijn verwerkt in het kader van het project [nummer2] voor de belastingjaren 2007 tot en met 2012 en 2014. Verder heeft de Inspecteur de volgende inlichtingen aan belanghebbende verstrekt over de gegevens die zijn opgenomen in de FSV:
2.6. Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 aangifte IB/PVV gedaan, waarin hij een bedrag van € 52.324 als negatief loon heeft aangegeven. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 heeft de Inspecteur met het negatieve loon geen rekening gehouden.
2.7. Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan, waarin hij een bedrag van € 22.091 als negatief loon heeft aangegeven. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 heeft de Inspecteur met het negatieve loon geen rekening gehouden.
2.8. Belanghebbende heeft op 27 augustus 2019 opnieuw aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2014. In die aangifte heeft belanghebbende een inkomen uit werk en woning van € 985 vermeld.
2.9. De Inspecteur heeft deze aangifte behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2019 heeft de Inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering bij beschikking afgewezen. Tegen dit besluit heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.10. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 14 april 2020 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard zonder belanghebbende te horen. Onder het kopje “Horen” in de uitspraak heeft de Inspecteur aangegeven dat belanghebbende niet wordt gehoord, omdat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.
3. Geschil
3.1. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld bij het opleggen van de aanslag.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en verbindt hieraan het gevolg dat de aanslag moet worden vernietigd.
3.3. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Hoge Raad heeft het volgende geoordeeld over een registratie in de FSV/project [nummer2] :
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van de in het arrest genoemde uitzonderlijke situatie. Hij draagt daarvoor aan dat hij als belastingfraudeur in de FSV staat vermeld. Hij heeft geen toestemming gegeven voor de vermelding in de FSV. Belanghebbende stelt dat hij is vermeld in de FSV vanwege zijn dubbele nationaliteit en herkomst en dat de Inspecteur om die reden de aanslag hoger heeft vastgesteld dan belanghebbende heeft aangegeven. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met de artikelen 2:4 en 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1 van de Grondwet, alsmede dat de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
4.3. De Inspecteur brengt hier tegen in, dat de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 is behandeld op grond van een behandelvoornemen (AKI, reden “Fraude [nummer2] ”). Hij wijst daarbij op de correctie van de aangiften IB/PVV voor de jaar 2012 en 2013. De Inspecteur is na een handmatige beoordeling van de aangiften afgeweken van de aangiften. De Inspecteur stelt dat hij op 31 maart 2016 een AKI heeft ingevoerd voor de IB/PVV voor het jaar 2014.
4.4. Het Hof acht het niet aannemelijk dat de Inspecteur de aanslag onrechtmatig heeft vastgesteld. Belanghebbendes naam is vermeld in de FSV en het project [nummer2] . De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende en het Hof de gegevens verstrekt die van belang zijn voor de beoordeling of de Inspecteur daarbij onrechtmatig heeft gehandeld. Anders dan belanghebbende stelt, volgt uit die gegevens niet dat de vermelding in de FSV of het project [nummer2] is gebaseerd op zijn dubbele nationaliteit of herkomst. Uit de vermeldingen bij de jaren 2012 en 2014 volgt eerder, dat de correcties voor het jaar 2012 en 2014 tot de vermelding in de FSV en het project [nummer2] hebben geleid. Van een schending van de artikelen 2:4 en 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 1 van de Grondwet of beginselen van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake.
4.5. In hoger beroep heeft belanghebbende zijn bij de Rechtbank aangevoerde geschilpunten over de schending van de hoorplicht en de vaststelling van het inkomen niet herhaald. Hij heeft deze evenmin uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk ingetrokken, zodat het Hof deze geschilpunten hierna alsnog zal beoordelen. De Rechtbank heeft over deze geschilpunten overwogen (waarbij belanghebbende als “eiser” wordt aangeduid en de Inspecteur als “verweerder”):
4.6. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen en het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.