Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is in 2013 de statutair bestuurder van A (bv) en B (bv). Aan die vennootschappen zijn naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd over de tijdvakken van september, oktober en november 2013. De naheffingsaanslagen zijn onbetaald gebleven. Op 16 december 2013 zijn de faillissementen van A en B uitgesproken.

X heeft met de curator in de faillissementen, omdat deze hem onbehoorlijk bestuur verweet en hem in een gerechtelijke procedure wilde betrekken – de conceptdagvaarding lag klaar – tegen betaling van € 31.000 met goedkeuring van de rechter-commissaris uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst gesloten.

Na het einde van de faillissementen heeft de Ontvanger een onderzoek ingesteld naar de aansprakelijkheid van X als bestuurder op grond van artikel 36 IW 1990 voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen en is X naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek op grond van artikel 36, lid 3 en 4, IW 1990 aansprakelijk gesteld voor € 35.713 en € 31.185.

De vraag is of het feit dat X met de curator tot overeenstemming over afkoop van zijn aansprakelijkheid is gekomen, eraan in de weg staat dat de Ontvanger hem na de beëindiging van de faillissementen, eveneens op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur, aansprakelijk kan stellen voor de aan A en B opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen.

Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat van een samenloop van de beide bestuurdersaansprakelijkheidsregelingen geen sprake is. Hof Den Haag heeft daarentegen geoordeeld dat dat wel het geval is.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, maar A-G IJzerman geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

De A-G merkt op dat het Hof terecht is uitgegaan van de schikking zoals die tot stand gekomen is tussen de curator en X, als bestuurder. Tijdens de faillissementen heeft de Ontvanger niet van zich laten horen en heeft hij rechtsmiddelen om op te komen tegen de (voorgenomen) vaststellingsovereenkomst ongebruikt voorbij laten gaan. In de onderhavige procedure kan daarover niet meer worden geklaagd. De door het Hof in het kader van de beoordeling als ongeoorloofde samenloop gemaakte afwegingen, acht de A-G niet onbegrijpelijk.

Metadata

Rubriek(en)
Invordering
Belastingtijdvak
2013
Instantie
A-G
Datum instantie
27 mei 2021
Rolnummer
20/02401
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:527
Auteur(s)
J.H.P.M. Raaijmakers
Raaijmakers Belastingadvies en Educatie
NLF-nummer
NLF 2021/1261
Aflevering
24 juni 2021
Judoreg
NFB4415
bwbr0004770&artikel=36,bwbr0004770&artikel=36

Naar de bovenkant van de pagina