Geen oogmerk van begunstiging; terechte aanslag precariobelasting voor woonboot
Hof Arnhem-Leeuwarden, 2 november 2021
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(77)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent
Samenvatting
X (belanghebbende) is eigenaar en gebruiker van een woonboot, die is gelegen boven grond die eigendom is van de gemeente Leeuwarden. Aan X is voor het belastingjaar 2018 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 819,72.
X betoogt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd omdat de Heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Hij voert aan dat de gemeente begunstigend beleid voert door ter zake van een ondergrondse parkeergarage geen precariobelasting te heffen, terwijl de parkeergarage onder gemeentegrond is gelegen zoals bedoeld in de Verordening.
Hof Arnhem-Leeuwarden geeft X geen gelijk. Het in artikel 2 van de Verordening omschreven belastbare feit ziet niet op de parkeergarage, nu de gemeente aan Y (bv) een appartementsrecht heeft geleverd ter zake van de parkeergarage. Voor de parkeergarage is geen precariobelasting geheven omdat de bevoegdheid daartoe ontbreekt, en niet vanwege begunstiging. Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 april 2020, nummer LEE19/647, ECLI:NL:RBNNE:2020:1728, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2018 aan belanghebbende een aanslag in de precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 819,72.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 22 januari 2019 bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021 te Leeuwarden. Belanghebbende is in persoon verschenen. Namens de heffingsambtenaar is [naam1] verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een woonschip, dat gedurende het gehele jaar 2018 was gelegen aan de [adres1] te [woonplaats] boven grond die eigendom is van de gemeente Leeuwarden (hierna: de gemeente).
2.2. De heffingsambtenaar heeft voor het belastingjaar 2018 met dagtekening 28 februari 2018 aan belanghebbende onder meer een aanslag precariobelasting opgelegd van € 819,72.
2.3. Uit een akte van levering van 3 maart 2011 volgt, voor zover hier van belang, dat de gemeente aan [naam2] BV ter zake van de ondergrondse parkeergarage [naam3] aan [adres2] te [woonplaats] (hierna: de parkeergarage) een appartementsrecht heeft geleverd. Dit appartementsrecht geeft blijkens de akte recht op het uitsluitende gebruik van de parkeerbak met hellingbaan voor in- en uitrit, met bijbehorende trappenhuizen en liften, alsmede een uitblaasgebouw. Uit een akte van splitsing van 14 juli 2010 (onderdeel VIII) volgt dat de gemeente een zelfstandig recht van opstal heeft gevestigd ten behoeve van zichzelf. Dat recht van opstal houdt in dat de gemeente in, op of boven het perceel gelegen aan [adres2] een zandbed met onder andere funderingen (niet omvattende funderingen ten behoeve van de parkeergarage) ten behoeve van onder andere straatbekleding of openbare objecten, de straatbekleding zelf, ondergrondse infrastructuur (voor zover niet behorende tot de parkeergarage), lantarenpalen en dergelijke, in eigendom mag hebben of verkrijgen. Het gaat er blijkens de in de akte van splitsing opgenomen bepalingen om dat de gemeente de bevoegdheid heeft om een plein met opstallen met openbare bestemming op of boven de parkeergarage in eigendom te hebben. In de akte van levering staat verder aangehaald dat het recht van opstal eeuwigdurend is, er geen retributie verschuldigd is en de opstaller geacht wordt alle bevoegdheden te hebben als ware hij eigenaar.
3. Geschil
3.1. Na de mondelinge behandeling van het Hof is uitsluitend nog in geschil of de heffingsambtenaar bij het opleggen van de bestreden aanslag het gelijkheidsbeginsel (oogmerk van individuele begunstiging) heeft geschonden door aan de eigenaar van de parkeergarage geen aanslag precariobelasting op te leggen.
3.2. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar met het oogmerk van individuele begunstiging geen precariobelasting heeft geheven van de eigenaar van de parkeergarage, omdat zonder de (aanvullende) vestiging van een (sub)recht van opstal ten behoeve van de eigenaar van de parkeergarage (enkel) het gevestigde appartementsrecht niet in de weg staat aan die heffing voor de parkeergarage.
3.3. De heffingsambtenaar stelt dat de eigenaar van de parkeergarage niet in de heffing van precariobelasting kan worden betrokken, omdat het ten behoeve van die eigenaar gevestigde appartementsrecht de heffing van precariobelasting uitsluit.
3.4. Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond artikel 2 van de Verordening precariobelasting Leeuwarden 2018 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam “precariobelasting” een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
4.2. Op grond van de akte van levering van 3 maart 2011 (zie 2.3) heeft de gemeente aan [naam2] BV een appartementsrecht geleverd ter zake van de parkeergarage. Zakenrechtelijk verschaft dit appartementsrecht aan die vennootschap als appartementseigenaar (reeds) het exclusieve gebruiksrecht van de parkeergarage, zodat ten aan zien van dat gebruik geen sprake is een veroorloven of toestaan door de gemeente wegens een inbreuk op een eigendomsrecht van de gemeente (vgl. Hoge Raad 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5920). Dit betekent dat niet is voldaan aan het gestelde in artikel 2 van de Verordening. De omstandigheid dat de gemeente op grond van het bij de akte van splitsing van 14 juli 2010 ten behoeve van zichzelf gevestigde recht van opstal de bevoegdheid heeft om een plein met opstallen met openbare bestemming op of boven de parkeergarage in eigendom te hebben, doet hier niet aan af, nu dit recht van opstal het op het appartementsrecht gebaseerde exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar van de onder het plein gelegen parkeergarage niet aantast.
4.3. Op grond van het voorgaande ziet het in artikel 2 van de Verordening omschreven belastbare feit niet op de parkeergarage. Voor de parkeerbelasting is geen precariobelasting geheven, omdat de bevoegdheid daartoe ontbreekt en niet vanwege begunstiging.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
Metadata
Lokale heffingen