Juiste IB-heffing over invaliditeitspensioen en bijbehorende tax adjustment
Hof Den Bosch, 16 oktober 2024
Samenvatting
X (belanghebbende), woonachtig in Nederland, is werkzaam geweest bij een internationale organisatie (hierna: A).
Sinds 1 oktober 2009 is X arbeidsongeschikt. Hij ontvangt sindsdien een arbeidsongeschiktheidsuitkering (invaliditeitspensioen) van A. Tevens betaalt A een zogenoemde tax adjustment.
De Inspecteur heeft bij de aanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2017 het invaliditeitspensioen inclusief tax adjustment aangemerkt als belastbaar inkomen uit werk en woning en heeft daarvoor geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.
Dat acht Hof Den Bosch terecht.
De pensioenuitkeringen worden tot het loon gerekend behoudens voor zover aannemelijk is dat over de aanspraken een heffing naar het inkomen heeft plaatsgevonden die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Voor zover X het standpunt inneemt dat de uitkeringen uit het invaliditeitspensioen niet in de heffing kunnen worden betrokken op grond van het Verdrag nopens de rechtspositie van de NAVO, faalt het gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 juni 1976 (17.851, ECLI:NL:HR:1976:AX3695).
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Het Hof verwerpt alle stellingen en verklaart het hoger beroep ongegrond.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, wonend in woonplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant (hierna: de rechtbank) van 6 maart 2023, nummers BRE21/4059 tot en met 21/4066 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2010 tot en met 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht voor de jaren 2010 tot en met 2012 en belastingrente voor de jaren 2014 tot en met 2017.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6. De zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.7. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1958 en woont in de onderhavige jaren in Nederland.
2.2. Belanghebbende is werkzaam geweest bij de [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ).
2.3. Sinds 1 oktober 2009 is belanghebbende arbeidsongeschikt. Hij ontvangt sindsdien een arbeidsongeschiktheidsuitkering (invaliditeitspensioen) van de [bedrijf] . De [bedrijf] betaalt tevens een zogenoemde tax adjustment.
2.4. Door de [bedrijf] zijn in de onderhavige jaren de volgende totaalbedragen aan belanghebbende betaald aan invaliditeitspensioen en tax adjustments:
Totaal |
|
2010 |
€ 55.899 |
2011 |
€ 54.327 |
2012 |
€ 54.742 |
2013 |
€ 57.035 |
2014 |
€ 58.007 |
2015 |
€ 60.316 |
2016 |
€ 60.074 |
2017 |
€ 61.523 |
2.5. Bij de aanslagoplegging over de jaren 2010 tot en met 2012 en de jaren 2014 tot en met 2017 is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangiften. De inspecteur heeft over alle jaren het invaliditeitspensioen inclusief tax adjustment aangemerkt als belastbaar inkomen uit werk en woning en heeft daarvoor geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.
2.6. Met dagtekening 8 mei 2017 heeft de inspecteur aan belanghebbende een brief gestuurd waarin onder meer staat:
2.7. Tussen partijen is geen VSO tot stand gekomen, omdat belanghebbende geen ouderdoms- of nabestaandenpensioen van de [bedrijf] heeft, maar een invaliditeitspensioen.
2.8. Tot de stukken van het geding behoort een brief van 29 mei 2023 van [persoon 1] (Chairman) en [persoon 2] (retired head of the Joint Pension Administrative Section) van AAPOCAD (Association of Pensioned Staff of the Coordinated Organisations and their Dependants). In die brief is onder andere het volgende opgenomen:
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd?
2. is de uitspraak van de rechtbank voldoende gemotiveerd?
3. zijn de aanslagen naar de juiste bedragen vastgesteld?
4. indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord, leidt toepassing van het gelijkheidsbeginsel ertoe dat de aanslagen desalniettemin op een lager bedrag dienen te worden vastgesteld?
5. is tot de juiste bedragen heffings- dan wel belastingrente in rekening gebracht?
6. heeft de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade op het juiste bedrag vastgesteld?
3.2. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen overeenkomstig de door hem gedane aangiften. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag 1 en 2: schending motiveringsplicht?
4.1. Belanghebbende klaagt erover dat zowel de uitspraak op bezwaar als de uitspraak van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd. Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat hij met name ten aanzien van de door hem verschuldigde eigen bijdrage een oordeel van het hof wil en dat hij geen terugwijzing naar de inspecteur of de rechtbank wenst als het hof deze beroepsgronden terecht voorgesteld acht.
4.2. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Ten aanzien van de schriftelijke uitspraak van de rechtbank geldt dat die uitspraak de gronden van de beslissing vermeldt. Dat maakt echter niet dat de inspecteur en de rechtbank op alle gronden van belanghebbende behoeven in te gaan. Het gaat erom dat de uitspraak op bezwaar en de uitspraak van de rechtbank voldoende zijn gemotiveerd, zodat duidelijk is op welke motivering de beslissing is gestoeld en deze motivering de beslissing kan dragen. Het hof is van oordeel dat zowel de uitspaak op bezwaar van de inspecteur als de uitspraak van de rechtbank voldoende is gemotiveerd in die zin dat de gegeven motivering de desbetreffende beslissing kan dragen. Dat belanghebbende een andere beslissing voorstaat, maakt dit niet anders.
4.3. Vraag 1 en 2 dienen aldus bevestigend te worden beantwoord.
Vraag 3: zijn de aanslagen naar de juiste bedragen vastgesteld?
4.4. In de preambule bij het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf, gesloten te Ottawa op 20 september 1951 (het Verdrag) is het volgende opgenomen:
4.5. Artikel 19 Verdrag luidt:
4.6. Artikel 22 Verdrag luidt:
4.7. Artikel 42 van de zogenoemde ‘The Pensions Scheme Rules of the Coordinated Organisations’ luidt:
4.8. Het recht op een invaliditeitspensioen vormt een risico-aanspraak waarvoor geen recht wordt opgebouwd. Jaarlijks ontstaat dan ook een nieuwe aanspraak. Het invaliditeitspensioen van belanghebbende is op 1 oktober 2009 ingegaan, zodat de pensioenuitkeringen zijn gebaseerd op een aanspraak uit 2009. De pensioenuitkeringen worden tot het loon gerekend behoudens voor zover aannemelijk is dat over de aanspraken een heffing naar het inkomen heeft plaatsgevonden die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting.
4.9. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft gesteld dat over de aanspraak in 2009 een zodanige heffing heeft plaatsgevonden en heeft daartoe een zogenoemde Annual Salary Statement 2009 overgelegd. Daarop staan het salaris en de tegemoetkomingen van belanghebbende vermeld (‘Basic Salary’, ‘Household Allowance’ en ‘Child Allowance’) en daarnaast een aantal zogenoemde ‘Deductions’, onder andere voor ‘Pension Scheme Contribution’ en ook een zogenoemde ‘Suppl long illness ins’. De ‘Employers Contributions’ zijn ook vermeld. Logischerwijs, zie onder 4.5. hiervoor, ontbreekt op deze jaaropgaaf de stap van bruto-inkomen naar netto-inkomen. Elke eigen bijdrage van belanghebbende wordt dus betaald uit zijn netto-inkomen, dat tegelijkertijd dus ook zijn bruto-inkomen betreft. Ter zitting is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, onduidelijk gebleven welk bedrag door belanghebbende zou zijn betaald voor het invaliditeitspensioen, omdat niet nader is gespecificeerd waarvoor wordt betaald, aangezien wordt bijgedragen aan het ‘Pension Scheme’, waar de uitkeringen voor het invaliditeitspensioen deel van uitmaken. Daarbij staat verder vast dat belanghebbende bij uitkering een zogenoemde tax adjustment ontvangt, zie onder 4.7 hiervoor. Dat duidt erop dat de werkgever geen heffing van toepassing acht bij het ontstaan van de aanspraak, maar uitgaat van heffing bij uitkering. Gelet op de verdeling van de bewijslast heeft belanghebbende aldus niet aannemelijk gemaakt dat over de aanspraken een heffing naar het inkomen heeft plaatsgevonden die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting.
4.10. Voor zover belanghebbende het standpunt inneemt dat de uitkeringen uit het invaliditeitspensioen niet in de heffing kunnen worden betrokken op grond van het Verdrag faalt het gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 juni 1976, waarin de Hoge Raad heeft overwogen:
4.11. Vraag 3 dient aldus bevestigend te worden beantwoord.
Vraag 4: toepassing van het gelijkheidsbeginsel?
4.12. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat kortheidshalve inhoudt dat hij hetzelfde wenst te worden behandeld als genieters van een ouderdomspensioen van de [bedrijf] , kan niet slagen, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. De aard van een invaliditeitspensioen, zie onder 4.8 hiervoor, is namelijk - anders dan een ouderdomspensioen waarvoor rechten worden opgebouwd - slechts een repeterende toezegging op basis van eenjarige risico’s. Indien het verzekerde risico zich aan het einde van het jaar niet heeft voorgedaan, dooft deze toezegging als het ware uit, waarbij de waarde van de toezegging daalt tot nihil. In het volgende jaar wordt dan opnieuw een toezegging op risicobasis gedaan en wordt hiervoor weer de eenjarige risicopremie betaald.
4.13. Vraag 4 dient aldus ontkennend te worden beantwoord.
Vraag 5: berekening heffings- en belastingrente juist?
4.14. De bedragen van de heffings- en belastingrentebeschikkingen volgen de bedragen van de aanslagen en zijn overeenkomstig de wettelijke bepalingen vastgesteld. De lange duur van de procedure kan er niet toe leiden dat de hoogte van de beschikkingen in neerwaartse zin wordt bijgesteld. Vergoeding voor de lange duur van de procedure is vervat in de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van die procedure.
4.15. Vraag 5 dient aldus bevestigend te worden beantwoord.
Vraag 6: recht op een hogere vergoeding voor immateriële schade?
4.16. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank bij de bepaling van de overschrijding van de redelijke termijn de daarbij behorende vergoeding juist vastgesteld. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. In hoger beroep is daarmee van een verdere overschrijding geen sprake, gelet op het moment waarop het hof uitspraak doet.
4.17. Vraag 6 dient aldus bevestigend te worden beantwoord.
Ten slotte: vergoeding van wettelijke rente
4.18. Aan een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente over bedragen die aan belanghebbende dienen te worden betaald, komt het hof gelet op het voorgaande niet toe. Bij de rechtbank heeft belanghebbende immers niet verzocht om een dergelijke veroordeling.
Tussenconclusie
4.19. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.20. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.21. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, A.J. Kromhout en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van K.K. Boudih, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.