Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) ontving in het jaar 2016 een uitkering van het UWV van € 11.825. Haar echtgenoot (hierna: Y) ontving in dat jaar loon uit dienstbetrekking van € 42.126.

X en Y hebben hun eigen woning op 1 september 2015 verkocht. Zij hebben daarbij een overwaarde van ongeveer € 250.000 gerealiseerd. In 2018 hebben zij een nieuwe woning aangekocht.

Op 1 januari 2016 hadden X en Y bank- en spaartegoeden van in totaal € 249.832. Zij behaalden in het jaar 2016 een rendement op de bank- en spaartegoeden van € 1.174.

In geschil is de box 3-heffing voor het jaar 2016. Het box 3-vermogen is vastgesteld op € 249.832 minus € 48.874 heffingvrij vermogen. Het box 3-inkomen komt uit op € 8.0384.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant ziet geen aanleiding om rechtsherstel te bieden met als reden dat op stelselniveau artikel 1 EP is geschonden. Dat is voor het jaar 2016 voorbehouden aan de wetgever. Dat X ervoor heeft gekozen om het vermogen liquide aan te houden om zo snel een woning te kunnen aankopen, maakt voorts niet dat sprake is van een individuele en buitensporige last.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
9 december 2024
Rolnummer
24/1809
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:8410
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina