Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde tot 27 juli 2017 in Turkije en vervolgens in Nederland. Voordat X naar Nederland kwam, had zij zich ingeschreven voor een bachelor Computer Science aan een universiteit. Het collegegeld bedroeg € 11.100 en is in mei 2017 betaald.

In geschil is of het collegegeld aftrekbaar is als scholingsuitgaven.

Met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.2.1 van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 (23/03218, ECLI:NL:HR:2024:1060, NLF 2024/1885, met noot van Thomas) is Rechtbank Noord-Holland van oordeel dat op het moment dat het collegegeld werd overgemaakt in mei 2017, sprake was van het betalen van scholingskosten. Op dat moment woonde X nog niet in Nederland en was zij nog geen belastingplichtige. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.1 Wet IB 2001 is aftrek van het collegegeld niet mogelijk.

Het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel of het non-discriminatiebeginsel slaagt niet.

De Rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Gelet op schending van het hoorrecht volgt de Rechtbank de Inspecteur in zijn toezegging om de in beroep gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht te vergoeden.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
24 oktober 2024
Rolnummer
23/2521
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2024:12638
NLF-nummer
NLF 2025/0265
Aflevering
4 februari 2025
bwbr0011353&artikel=6.40,bwbr0011353&artikel=6.40,bwbr0011353&artikel=6.27,bwbr0011353&artikel=6.27

Naar de bovenkant van de pagina