Direct naar content gaan

Samenvatting

Bedrijf 2 is opgenomen in de fiscale eenheid voor de vpb van (de rechtsvoorganger van) X (bv; belanghebbende).

Bedrijf 2 heeft in 1997 in het kader van een fusie aandelen in dochtervennootschap A (nv) ingebracht in bedrijf 6 tegen uitgifte door bedrijf 6 van aandelen (51% van het geplaatste kapitaal). Begin 1999 heeft bedrijf 2 het resterende belang van 49% in bedrijf 6 verworven.

Op 2 januari 2006 verkreeg bedrijf 2 aandelen A als liquidatie-uitkering bij de ontbinding van bedrijf 6. De waarde van de aandelen A was ten tijde van de ontbinding van bedrijf 6 nihil.

X heeft in haar aangifte vpb 2019 een liquidatieverlies geclaimd ter zake van de liquidatie van bedrijf 6.

In geschil is de hoogte van het liquidatieverlies.

Rechtbank Noord-Holland geeft de Inspecteur gelijk dat bedrijf 2 en bedrijf 6 ten tijde van de verkrijging door bedrijf 6 van de aandelen A verbonden lichamen waren in de zin van artikel 13d, lid 6, Wet VpB 1969. De aandelen in A waren tot aan de liquidatie steeds direct dan wel indirect in handen van bedrijf 2. Anders dan X betoogt, heeft de wetgever ook deze situatie op het oog gehad bij artikel 13d, lid 6, Wet VpB 1969.

De Rechtbank verwerpt het standpunt van X dat de regeling alleen kan worden toegepast in een geval van misbruik. Van gewekt vertrouwen is voorts geen sprake.

Het liquidatieverlies kan op (ten hoogste) € 14.105.393 worden gesteld (opgeofferd bedrag € 7.927.702 (1997) + (informele) kapitaalstortingen € 6.085.000 + € 92.691).

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
16 oktober 2024
Rolnummer
23/457
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2024:10592
Auteur(s)
mr. F. van Horzen
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2024/2493
Aflevering
12 november 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6646
bwbr0002672&artikel=13d,bwbr0002672&artikel=13d

Naar de bovenkant van de pagina