X (belanghebbende) heeft op 8 april 2021 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2019 en de aanslag OZB 2019. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. X heeft aangevoerd dat hij de aanslag nooit heeft ontvangen.
Niet betwist is dat de Heffingsambtenaar de aanslag op 31 december 2020 in het systeem MijnOverheid heeft geplaatst. De bezwaartermijn is daarom op die dag gaan lopen en was verstreken toen X bezwaar maakte.
Als iemand aangeeft dat hij elektronisch bereikbaar is voor de overheid zonder dat hij de optie heeft aangevinkt een e-mail te willen ontvangen steeds wanneer een bericht in de Berichtenbox van MijnOverheid is geplaatst, moet het bestuursorgaan echter controleren of dit werkelijk zijn bedoeling is. Rechtbank Amsterdam verwijst in dit verband naar r.o. 4.4.1 tot en met 4.4.9 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 september 2021 (19/3625, ECLI:NL:CRVB:2021:2174) en maakt die tot de hare. De Rechtbank oordeelt dat ook in belastingzaken geldt dat de overheid moet waarschuwen als berichten alleen zichtbaar worden in de Berichtenbox van MijnOverheid zonder notificatie, gelet op de mogelijk ingrijpende gevolgen van termijnoverschrijding.
De Heffingsambtenaar heeft op de zitting niet duidelijk kunnen maken dat aan deze eisen is voldaan. De Rechtbank wijst de zaak terug naar de Heffingsambtenaar om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2022 in de zaak tussen
eiser, te woonplaats, eiser (gemachtigde: A. Oosters),
en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder, (gemachtigde: mr. R.P.M.M. Mols).
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft in een aanslag van 31 december 2020 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] , 3e verdieping te [woonplaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 474.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2019 bekendgemaakt.
In de uitspraak op bezwaar van 30 november 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 maart 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door R. Koster, taxateur.
Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser heeft op 8 april 2021 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat hij de aanslag nooit heeft ontvangen.
2. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn MijnOverheid-account heeft geactiveerd, waarmee hij heeft aangegeven dat hij voor de heffingsambtenaar via de elektronische weg voldoende bereikbaar is. De heffingsambtenaar heeft de aanslag daarom naar de digitale berichtenbox van MijnOverheid gestuurd. De aanslag is niet ook per post naar eiser gestuurd.
Juridisch kader
3. De rechtbank heeft het juridisch kader opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank oordeelt als volgt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Beslissend bij de beoordeling of dat terecht is, is of elektronische bekendmaking van de aanslag het begin van de bezwaartermijn was. De heffingsambtenaar vindt van wel en verwijst daarbij naar artikel 2:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin bekendmaking via elektronische weg is geregeld. Eiser vindt van niet want hij heeft geen e-mail notificatie ontvangen.
5. De rechtbank oordeelt dat het bezwaarschrift weliswaar te laat is ingediend, maar dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. De heffingsambtenaar had het bezwaar daarom op grond van artikel 6:11 van de Awb ontvankelijk moeten verklaren.
6. In artikel 2:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip geldt waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde. Niet betwist is dat de heffingsambtenaar de aanslag op 31 december 2020 in het systeem MijnOverheid heeft geplaatst. De bezwaartermijn is daarom op die dag gaan lopen en was verstreken toen eiser bezwaar maakte.
7. Als iemand aangeeft dat hij elektronisch bereikbaar is voor de overheid zonder dat hij de optie heeft aangevinkt een email te willen ontvangen steeds wanneer een bericht in de berichtenbox van MijnOverheid is geplaatst, moet het bestuursorgaan echter controleren of dit werkelijk zijn bedoeling is. De rechtbank verwijst naar de overwegingen 4.4.1 tot en met 4.4.9 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 september 2021 en maakt die tot de hare. De rechtbank oordeelt dat ook in belastingzaken geldt dat de overheid moet waarschuwen als berichten alleen zichtbaar worden in de Berichtenbox van MijnOverheid zonder notificatie, gelet op de mogelijk ingrijpende gevolgen van termijnoverschrijding.
8. De heffingsambtenaar heeft op de zitting niet duidelijk kunnen maken dat aan deze eisen is voldaan. Het beroep is om die redenen gegrond en de bestreden uitspraak zal worden vernietigd. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het geschil definitief te beslechten. De rechtbank zal de heffingsambtenaar opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt de heffingsambtenaar op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.082,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2022.
Bijlage
Juridisch kader
In artikel 3:40 van de Awb is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden, voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. In artikel 2:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip geldt waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.