Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In deze procedure zijn aan X (belanghebbende) opgelegde aanslagen IB/PVV en vermogensbelasting in geschil over de jaren 1994 tot en met 1998. De aanslagen zijn gebaseerd op door de Inspecteur aanwezig geachte, niet aangegeven inkomens- en vermogensbestanddelen verkregen door handel in verdovende middelen. De Inspecteur baseert zich daartoe op een strafrechtelijk onderzoek en strafdossier die ook ten grondslag hebben gelegen aan de strafrechtelijke vervolging van X. X is uiteindelijk alleen veroordeeld voor handel in hasj in de periode van 1 april 1994 tot en met 9 december 1996. Van andere illegale activiteiten is hij vrijgesproken.

Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat met de ontnemingsvordering voldoende rekening is gehouden door deze in aanmerking te nemen bij de belastingheffing over het jaar van betaling daarvan (2007).

Voor zover de Inspecteur stelt dat X behalve met de handel in hasj, ter zake waarvan hij is veroordeeld, ook inkomsten heeft genoten uit (en vermogens heeft gegenereerd met) activiteiten waarvan hij in de strafprocedure is vrijgesproken, volgt het Hof dit standpunt niet omdat dit in strijd komt met het op grond van artikel 6, lid 2, EVRM te respecteren vermoeden van onschuld. Dat wordt volgens het Hof niet anders doordat in een fiscale procedure andere bewijsregels gelden dan in een strafprocedure. Het Hof beoordeelt de juistheid van de aanslagen dan ook voor zover de veroordeling in de strafzaak daartoe ruimte biedt.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

Een vrijspraak door de strafrechter hoeft er niet aan in de weg te staan dat de gedragingen waarvan X door de strafrechter is vrijgesproken, als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs door de belastingrechter bewezen worden verklaard, mits de rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak in de strafzaak. Het Hof diende volgens de Hoge Raad met inachtneming hiervan per bestreden aanslag – op basis van de fiscale bewijsregels en aan de hand van de wederzijdse stellingen van partijen en het in het geding gebrachte bewijsmateriaal – te beoordelen in hoeverre de aanslagen juist zijn. Dat is in het bestreden oordeel miskend.

De klacht van X dat het Hof ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat X voor het jaar 1994 niet de vereiste aangifte heeft ingediend mist feitelijke grondslag. Voor het overige wordt het incidentele cassatieberoep van X met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond verklaard.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2020/0009, met noot van Krukkert).

Oude strafzaak

Op 30 oktober 2019 nam A-G IJzerman een conclusie in de fiscale zaak van een belanghebbende die twintig jaar eerder (op 29 maart 1999) door de strafkamer van Hof Amsterdam werd vrijgesproken voor deelname aan een criminele organisatie en nagenoeg alle verwijten van handel in verdovende middelen. Slechts één onderdeel van de tenlastelegging werd uiteindelijk bewezen verklaard, namelijk de verkoop van handelshoeveelheden hasjiesj in de periode van 1 april 1994 tot en met 9 december 1996. Blijkens de conclusie van A-G Fokkens (24 oktober 2000) lag met name de verklaring van één getuige, te weten de koper, aan deze enkele bewezenverklaring ten grondslag.

De Inspecteur legde aan belanghebbende belastingaanslagen IB 1994 tot en met 1997 en vpb 1995, 1997 en 1998 op die in essentie gebaseerd waren op feitenmateriaal uit de strafzaak. De aanslagen IB 1994 / vpb 1995 dateerden overigens al uit 1997. De bezwaarschriften tegen de aanslagen werden geparkeerd totdat de strafzaak, inclusief de ontneming, was afgewikkeld. Die ontneming is in 2007 uiteindelijk betaald. Pas in 2014 werden de bezwaarschriften weer verder behandeld. Een lange procedure al met al. De vraag die vervolgens bij de belastingkamer van Hof Amsterdam voorlag, was of en in hoeverre de strafrechtelijke (onherroepelijke) vrijspraak van invloed was op de opgelegde aanslagen.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1994-1998
Instantie
HR
Datum instantie
31 januari 2020
Rolnummer
19/00166
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:140
Auteur(s)
Anneke Nuyens
De Bont advocaten / Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2020/0490
Aflevering
27 februari 2020
Judoreg
NFB3080
bwbr-evrm&a&artikel=6,bwbr-evrm&a&artikel=6,bwbr-evrm&a&artikel=6,bwbr-evrm&a&artikel=6

Naar de bovenkant van de pagina