Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een naar het recht van Cyprus opgerichte Ltd. De middellijk enig aandeelhouder heeft de Nederlandse nationaliteit en is woonachtig in Nederland (hierna: A). De enige activiteit van X bestaat uit het houden van twee vorderingen op resp. A en een zustervennootschap. X heeft vanaf haar oprichting in 2006 alleen op Cyprus aangiften gedaan en belasting betaald.

In 2012 heeft X haar vorderingen overgedragen aan haar aandeelhouder, een nv. De vordering van X op A bedroeg op dat moment € 36.244.151,60. De waarde van de effectenportefeuille bedroeg nog maar € 19.597.422,58. X heeft vóór de overdracht de vordering op A kwijtgescholden voor een bedrag van € 16.646.729,02. X heeft daarna geen activiteiten meer ontplooid.

Naar aanleiding van een in 2015 ingesteld vestigingsplaatsonderzoek heeft de Inspecteur geconcludeerd dat X in Nederland is gevestigd. Hij heeft over de jaren 2006 tot en met 2012 navorderingsaanslagen vpb en vergrijpboetes opgelegd.

Anders dan Rechtbank Den Haag is Hof Den Haag van oordeel dat de Inspecteur geen ambtelijk verzuim heeft begaan. Volgens het Hof was de Inspecteur bovendien gerechtigd om over de jaren 2006 tot en met 2010 na te vorderen met toepassing van de verlengde navorderingstermijn (artikel 16, lid 4, AWR). Er is voldaan aan de vereiste buitenlandse component in het geheel van oorsprong en ontvangst van de onderhavige inkomensbestanddelen en de verlengde navorderingstermijn is ook naar zijn strekking van toepassing omdat de controlemiddelen van de Nederlandse fiscus zijn beperkt.

De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de kernbeslissingen met betrekking tot de vorderingen van X niet zijn genomen door het formele bestuur op Cyprus, maar door A in Nederland, zodat de Inspecteur terecht navorderingsaanslagen heeft opgelegd. De in deze navorderingsaanslagen begrepen belastbare winst van in totaal € 6.020.627 is tussen partijen niet in geschil. De Inspecteur heeft echter niet overtuigend aangetoond dat X wist dat zij fiscaal niet op Cyprus maar in Nederland was gevestigd. Evenmin is overtuigend aangetoond dat zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig Nederlandse vpb zou worden geheven en die kans op de koop heeft toegenomen (voorwaardelijk opzet). De vergrijpboetes zijn daarom ten onrechte opgelegd.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2006-2012
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
3 november 2022
Rolnummer
19/00446; 19/00447; 19/00448; 19/00449; 19/00450; 19/00451; 19/00452
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:2269
NLF-nummer
NLF 2022/2298
Aflevering
24 november 2022
bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=67e&lid=1,bwbr0002320&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina