Samenvatting
De Inspecteur heeft aan X (belanghebbende) twee naheffingsaanslagen accijns en voorraadheffing opgelegd en gelijktijdig heeft de Inspecteur ten tijde van de tweede naheffingsaanslag een verzuimboete opgelegd. Bij X is door ambtenaren van de Douane twee keer een controle uitgevoerd in het kader van de accijnswetgeving. De douane heeft rode diesel aangetroffen in opslagtanks en brandstoftanks van landbouwwerktuigen op het landbouwbedrijf van X.
Hof Den Bosch oordeelt dat X, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan aannemelijk te maken dat de door de Inspecteur in de normale reservoirs van bedrijfsmotorrijtuigen aangetroffen rode diesel daadwerkelijk uit Frankrijk of België komt en aldaar is uitgeslagen tot verbruik. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de in de opslagtank aangetroffen rode diesel van voor 2013 is.
Van gewekt vertrouwen is geen sprake.
Ten aanzien van de verzuimboete is geen sprake van avas maar het Hof acht een verzuimboete van nihil passend en geboden.
Gelet hierop is het hoger beroep gegrond.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, gevestigd te vestigingsplaats 1, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 november 2022, nummer BRE21/4009 en 22/114, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing voor de datum 10 december 2018 opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing voor de datum 10 februari 2021 opgelegd. Tegelijkertijd heeft de inspecteur een bestuurlijke boete (verzuimboete) opgelegd.
1.4. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 en 1.4 vermelde uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. De zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [naam 1] en [naam 2] en haar gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.8. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende exploiteert een landbouwbedrijf. Het bedrijf is gevestigd te [vestigingsplaats 1] , vlakbij de Nederlands-Belgische grens. Belanghebbende heeft ook een landbouwbedrijf in [plaats] , Frankrijk. Aldaar is een opslagtank voor gasolie aanwezig. Daarnaast werkt belanghebbende samen met een landbouwondernemer wiens bedrijf is gevestigd in [vestigingsplaats 2] , België. Belanghebbende heeft ook daar een opslagtank voor gasolie staan.
2.2. Op 10 december 2018 is door ambtenaren van de Douane een (eerste) controle in het kader van de accijnswetgeving uitgevoerd bij belanghebbende op het adres in [vestigingsplaats 1] . De bevindingen zijn vastgelegd in een proces-verbaal. De controle was gericht op het in strijd met de Wet op de accijns (hierna: de WA) voorhanden hebben van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen zijn toegevoegd (hierna: rode diesel) in voorraadtanks en in brandstofreservoirs van voertuigen. Door de Douane is bij belanghebbende rode diesel aangetroffen in twee opslagtanks en in de brandstoftank van vijf landbouwwerktuigen:
Â
2.3. Naar aanleiding van de controle is de naheffingsaanslag voor 10 december 2018 aan belanghebbende opgelegd. De naheffingsaanslag is berekend als volgt:
Accijns van minerale oliën (diesel) |
€ 2.354,00 |
Voorraadheffing |
€ 38,00 |
Belastingrente |
€ 117,00 |
Totaal |
€ 2.509,00 |
De naheffingsaanslag voor 10 december 2018, met dagtekening 21 april 2021, is berekend naar een hoeveelheid van 4.806 liter rode diesel, te weten de totale inhoud van de hiervoor in 2.2 onder 1 tot en met 7 genoemde landbouwwerktuigen en opslagtanks.
2.4. Op 10 februari 2021 is door ambtenaren van de Douane een (tweede) controle bij belanghebbende in [vestigingsplaats 1] uitgevoerd. De bevindingen zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Tijdens de controle is rode diesel aangetroffen in een mobiele opslagtank en in de brandstoftank van acht landbouwwerktuigen:
2.5. Naar aanleiding van de controle is de naheffingsaanslag voor 10 februari 2021 aan belanghebbende opgelegd. De naheffingsaanslag is berekend als volgt:
Accijns van minerale oliën (diesel) |
€ 2.423,00 |
Voorraadheffing |
€ 37,00 |
Bestuurlijke boete |
€ 246,00 |
Totaal |
€ 2.706,00 |
De naheffingsaanslag 2021, met dagtekening 23 juni 2021, is berekend naar een hoeveelheid van 4.645 liter rode diesel, te weten de totale inhoud van de hiervoor in 2.6 onder 1 tot en met 9 genoemde landbouwwerktuigen en opslagtanks. De bestuurlijke boete is op grond van art 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 24 Besluit Bestuurlijke Boete Belastingen opgelegd.
Relevante regelgeving
2.6. De WA luidt, voor zover te dezen van belang:
2.7. De in het derde lid van artikel 1a WA bedoelde Uitvoeringsregeling accijns luidt voor zover te dezen van belang, als volgt:
2.8. De in het derde lid van artikel 91 WA bedoelde Uitvoeringsregeling accijns luidt voor zover te dezen van belang, als volgt:
2.9. De in het zevende lid van artikel 2e WA bedoelde Uitvoeringsregeling accijns luidt voor zover te dezen van belang, als volgt:
2.10. De Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
2.11. Het Informatieblad Douane januari 2017 (Rode diesel verdwijnt vanaf 1 januari 2013) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. In hoger beroep zijn uitsluitend de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
- Zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd?
- Dienen de naheffingsaanslagen te worden vernietigd, omdat belanghebbende aan het informatieblad Douane januari 2017 genaamd: ‘Rode diesel verdwijnt vanaf 1 januari 2013’ het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat zij geen accijns (en voorraadheffing) is verschuldigd?
- Kan belanghebbende aan (de afloop van) het onderzoek in 2018 het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat (a) voor 2018 niet zou worden nageheven en (b) dat ook voor 2021 niet zou worden nageheven?
- Is de verzuimboete voor 2021 terecht opgelegd, en zo ja, is de hoogte van de verzuimboete passend en geboden?
3.2. Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat voor de onder 2.2, onder 6, en onder 2.4, onder 9 vermelde opslagtank niet in geschil is dat terecht is nageheven.
3.3. Belanghebbende beantwoordt vraag I ontkennend, vragen II en III bevestigend en vraag IV ontkennend. Zij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de naheffingsaanslagen, en tot veroordeling van de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en dit hof, alsmede tot vergoeding van de kosten in bezwaar. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1. Vaststaat, dat op 10 december 2018 en 10 februari 2021 belanghebbende rode diesel voorhanden had.
Aangetroffen rode diesel in de normale reservoirs van de landbouwvoer- en werktuigen
4.2. Heffing van accijns in Nederland voor de in de normale reservoirs van bedrijfsmotorrijtuigen, en die bestemd zijn als brandstof voor deze motorrijtuigen, aangetroffen rode diesel blijft dan slechts achterwege als die rode diesel buiten Nederland in een andere lidstaat van de Europese Unie is uitgeslagen tot verbruik.
4.3. De bewijslast dat de bij belanghebbende in de normale reservoirs van bedrijfsmotorrijtuigen aangetroffen rode diesel buiten Nederland in een andere lidstaat van de Europese Unie, in dit geval Frankrijk en/of België, is uitgeslagen tot verbruik rust op belanghebbende.
4.4. De rechtbank heeft daartoe overwogen:
4.5. Het hof acht deze overwegingen juist en neemt deze overwegingen over. Belanghebbende heeft dus, kort samengevat, tegenover de betwisting door de inspecteur niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan aannemelijk te maken dat de door de inspecteur in de normale reservoirs van bedrijfsmotorrijtuigen aangetroffen rode diesel daadwerkelijk uit Frankrijk of België komt en aldaar is uitgeslagen tot verbruik.
Opslagtank (vermeld onder 2.2, onder 7)
4.6. Belanghebbende stelt dat de in de opslagtank in 2018 aangetroffen rode diesel van voor 2013 is.
4.7. De bewijslast dat de in de opslagtank aangetroffen rode diesel van voor 2013 is rust op belanghebbende. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende op geen enkele wijze haar stelling dat de in de opslagtank aangetroffen rode diesel van voor 2013 is aannemelijk gemaakt.
4.8. Vraag I moet bevestigend worden beantwoord.
Vraag II
4.9. Aan het informatieblad Douane januari 2017 kon belanghebbende niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat zij geen accijns (en voorraadheffing) zou zijn verschuldigd. Uit het onder 2.11 vermelde informatieblad Douane januari 2017 blijkt immers: ‘Als wij u controleren, moet u aantonen dat de rode diesel in België is getankt.’. Zoals hiervoor overwogen (zie 4.5) heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de in de normale reservoirs van de landbouwvoer- en werktuigen aangetroffen rode diesel daadwerkelijk uit Frankrijk of België komt.
4.10. Vraag II moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag III
4.11. De omstandigheid dat belanghebbende, nadat zij na 10 december 2018 informatie had verstrekt en facturen had overgelegd aan de inspecteur, niets meer heeft gehoord van de inspecteur tot de tweede controle op 21 februari 2021 en het feit dat de inspecteur pas op 21 april 2021 een naheffingsaanslag voor 10 december 2018 heeft opgelegd kunnen niet tot de conclusie leiden dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat het wel goed zat. Een stilzitten van de inspecteur gedurende een langere tijd dan gebruikelijk of wenselijk is onvoldoende om een dergelijk vertrouwen op te wekken.
4.12. Vraag III moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag IV
4.13. De rechtbank heeft voor de verzuimboete als volgt overwogen:
4.14. Het hof acht deze overwegingen juist en neemt deze overwegingen over.
4.15. Met betrekking tot de vraag of de hoogte van de verzuimboete voor 2021 passend en geboden is, is het hof echter van oordeel dat een boete van nihil passend en geboden is.
4.16. Vraag IV moet aldus worden beantwoord dat de boete moet worden verminderd tot nihil.
Tussenconclusie
4.17. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18. De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van, in totaal, € 913 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de kosten van bezwaar
4.19. Voor de veroordeling van de inspecteur in de kosten van de bezwaarprocedure is vereist dat belanghebbende in de bezwaarfase om een kostenvergoeding moet hebben verzocht. Dit verzoek dient door belanghebbende te worden gedaan voordat de inspecteur op het bezwaar heeft beslist. Belanghebbende heeft niet voordat de inspecteur op het bezwaar heeft beslist verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar. Het hof wijst daarom het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van bezwaar af.
Ten aanzien van de proceskosten
4.20. Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en het beroep bij de rechtbank gegrond had moeten worden verklaard.
4.21. Het hof stelt de vergoeding van de kosten van het beroep en het hoger beroep op, elk, 2 (punten) x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750, derhalve in totaal op € 3.500.
4.22. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- handhaaft de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslagen 2018 en 2021;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de verzuimboete;
- vermindert de boetebeschikking tot nihil;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van € 913 vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 3.500.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, J.M. van der Vegt en J. Wessels, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.