Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze procedure zijn (navorderings)aanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2016 en vergrijpboetes in geschil in verband met niet aangegeven buitenlands vermogen.

Rechtbank Den Haag acht aannemelijk dat X (belanghebbende) in de onderhavige jaren over een bankrekening in Zwitserland beschikte. Zij neemt hierbij onder meer in aanmerking dat dit voor de jaren 2006 tot en met 2012 ook reeds door de Rechtbank is vastgesteld (niet gepubliceerde uitspraak van 21 augustus 2019, 19/2274).

De Rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de omvang van de correcties op de (gemiddelde) rendementsgrondslag die zijn toegepast in verband met het in Zwitserland aangehouden vermogen.

Van strijd met artikel 1 EP is voorts geen sprake.

Het onderbrengen van gelden in een land met een bankgeheim teneinde deze buiten het zicht van de fiscus te houden is een omstandigheid die een verhoging van de boetes tot 225% rechtvaardigt. Gezien de aard en ernst van de gedraging zijn de boetes ook passend en geboden.

De Inspecteur heeft bij de uitspraken op bezwaar de boetes vanwege persoonlijke omstandigheden van X en in overeenstemming met een compromis over eerdere jaren verminderd naar € 2.500 per jaar. De Rechtbank ziet geen reden de aldus verminderde boetes nog verder te matigen.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2013-2016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
6 april 2022
Rolnummer
20/5303; 20/5304; 20/5305; 20/5307
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:3387
NLF-nummer
NLF 2022/0844
Aflevering
28 april 2022

Naar de bovenkant van de pagina