Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is gehuwd met Y. Vanaf 2006 ontving hij een tweetal pensioenuitkeringen en vanaf 24 mei 2013 een AOW-uitkering. Vanaf 21 april 2018 ontving Y een AOW-uitkering. Tot het jaar 2018 is de algemene heffingskorting aan Y uitbetaald. In het belastingjaar 2019 ontving X een derde pensioenuitkering. Daarnaast ontving hij een (gedeeltelijke) AOW-uitkering, die wordt aangevuld met een Amerikaanse ‘Retirement Benefits’-uitkering.

In geschil is of artikel 2.17 Wet IB 2001 in strijd is met artikel 1 Grondwet en/of artikel 14 EVRM gelezen in verbinding met artikel 1 Twaalfde Protocol bij dat verdrag (verbod van discriminatie).

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is dat niet het geval.

In artikel 2.17 Wet IB 2001 heeft de wetgever om redenen van sociaaleconomische en emancipatoire aard ervoor gekozen inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner in aanmerking te nemen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten of op wie deze drukken en een keuze voor de belastingplichtige en zijn partner – voor zover hier van belang – bij de toerekening van inkomensbestanddelen te beperken tot de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, de als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting en gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, zijnde belastbare inkomsten uit eigen woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek en de persoonsgebonden aftrek.

Hoewel zich ter verwezenlijking van die doelen ook andere maatregelen laten denken, is deze keuze van de wetgever niet van elke redelijke grond ontbloot. Gelet op de ruime beoordelingsmarge die de wetgever op fiscaal gebied toekomt, is de onderhavige regeling niet in strijd met artikel 14 EVRM (vgl. HR 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3719, r.o. 3.8.1; HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:429). Deze ruime beoordelingsmarge van de wetgever maakt dat de rechter niet kan treden in de validiteit van de door de wetgever gebezigde gronden bij de door hem gemaakte keuzes.

De Hoge Raad heeft op 6 oktober 2023 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (23/00756)

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
17 januari 2023
Rolnummer
21/01754
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:358
NLF-nummer
NLF 2023/0266
Aflevering
2 februari 2023
bwbr0001840&artikel=1,bwbr0001840&artikel=1,bwbr0011353&artikel=2.17,bwbr0011353&artikel=2.17,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001000&artikel=14

Naar de bovenkant van de pagina