Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen
eiser, wonende te woonplaats, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 5 augustus 2022 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2020 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2].
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Eiser werkte in 2020 in loondienst bij [bedrijfsnaam 1] B.V. (de werkgever).
2. Eiser heeft op 7 februari 2020 de AOW-leeftijd bereikt. Hij ontvangt sindsdien een AOW-uitkering.
3. Op 4 september 2021 heeft eiser belastingaangifte over 2020 (IB/PVV) gedaan. Daarin staat dat eiser in 2020 een bedrag van in totaal € 22.387 verdiende. Het inkomen zag er als volgt uit.
Werkgever/uitkeringsinstantie
|
Inkomen uit tegenwoordige/
vroegere arbeid
|
Inkomen
|
Loonheffing
|
[bedrijfsnaam 1]
B.V.
|
tegenwoordige
|
€ 7.507
|
€ 2.909
|
Stichting [bedrijfsnaam 2]
|
vroegere
|
€ 437
|
€ 0
|
Stichting [bedrijfsnaam 3]
|
vroegere
|
€ 599
|
€ 116
|
[verzekeringsinstelling]
|
vroegere
|
€ 13.844
|
€ 0
|
Totaal
|
|
€ 22.387
|
€ 3.025
|
4. De belastingdienst heeft een voorlopige aanslag opgelegd op 22 oktober 2021. Die aanslag volgt de aangifte van eiser. Als gevolg van de voorlopige aanslag kreeg eiser € 2.198 terug van de belastingdienst.
5. Op 7 maart 2022 heeft de belastingdienst aan eiser laten weten dat de voorlopige aanslag onjuist zou zijn. Het inkomen van eiser was volgens de belastingdienst hoger dan door eiser op 4 september 2021 was aangegeven. De belastingdienst is daarbij uitgegaan van gegevens die automatisch zijn doorgegeven. Dat zijn de volgende gegevens.
Werkgever/uitkeringsinstantie
|
Inkomen uit tegenwoordige/
vroegere arbeid
|
Inkomen
|
Loonheffing
|
[bedrijfsnaam 1]
B.V.
|
tegenwoordige
|
€ 38.450
|
€ 5.481
|
Stichting [bedrijfsnaam 2]
|
vroegere
|
€ 437
|
€ 0
|
Stichting [bedrijfsnaam 3]
|
vroegere
|
€ 599
|
€ 116
|
[verzekeringsinstelling]
|
vroegere
|
€ 13.844
|
€ 0
|
Totaal
|
|
€ 53.330
|
€ 5.597
|
6. Op 26 april 2022 is door de belastingdienst de definitieve aanslag opgelegd. Daarbij is de belastingdienst uitgegaan van het hierboven (zie onder 5) genoemde inkomen. Dat had tot gevolg dat eiser geen geld terug kreeg, maar geld moest betalen. Het geld dat eiser moest betalen, bestaat uit twee bedragen. Het bedrag van € 2.198 dat eiser door de voorlopige aanslag had teruggekregen (zie onder 4) en een bedrag van € 5.597 aan loonheffing. Opgeteld moest eiser dus € 7.877 aan de belastingdienst betalen. Ook is € 294 aan belastingrente in rekening gebracht.
7. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.
8. Eiser heeft verklaard dat het bedrijf waarvoor hij werkte in januari 2020 een nieuwe eigenaar kreeg. Met die eigenaar heeft eiser afspraken gemaakt (nettoloonafspraken) waardoor zijn loon gelijk zou blijven. Eiser vindt het onterecht dat hij de aanslag moet betalen omdat de nieuwe werkgever volgens hem in 2020 te weinig loonheffing heeft ingehouden.
9. De belastingdienst vindt dat de definitieve aanslag (zie onder 6) juist is.
10. Eiser en de belastingdienst zijn het erover eens dat eiser in 2020 het inkomen had dat in de tabel onder 5 is opgenomen.
11. Loonheffing is de verzamelnaam van de belasting en premies die op het brutoloon worden ingehouden. Op het moment dat loon wordt uitbetaald, moet de werkgever die loonheffingen inhouden. Die betaalt de werkgever aan de belastingdienst. De belastingdienst brengt die loonheffing weer in mindering op de inkomstenbelasting van de werknemer. Op de loonheffing kan de loonheffingskorting van toepassing zijn. Daardoor betalen werknemers minder belasting over hun loon. Omdat de meeste werknemers slechts één werkgever hebben, zal die de loonheffingskorting toepassen. De loonheffingskorting mag maar één keer worden toegepast. Bij eiser is de loonheffingskorting twee keer toegepast. Eén keer op zijn loon van de werkgever en één keer op zijn AOW-uitkering van de [verzekeringsinstelling]. Dat mag niet. Er is dan teveel loonheffingskorting toegepast. Eiser heeft als gevolg daarvan te weinig loonheffing betaald. Dat betekent dat eiser meer geld heeft gekregen dan waar hij recht op had. Dit wordt door de belastingdienst in de inkomstenbelasting teruggedraaid. Daarom moet eiser bij de definitieve aanslag een bedrag terugbetalen. Volgens de rechtbank heeft de belastingdienst dat bedrag goed berekend.
12. Eiser heeft ook geklaagd dat de werkgever in 2020 te weinig loonheffing heeft ingehouden. Dat klopt niet. Door de werkgever is in 2020 wel minder ingehouden dan het jaar daarvoor, maar dat komt omdat eiser de AOW-leeftijd heeft bereikt. Op dat moment wordt de loonbelasting anders berekend dan in de jaren daarvoor. Er is een andere loonbelastingtabel van toepassing. Op grond van die andere loonbelastingtabel hoefde de werkgever in 2020 minder loonheffing in te houden. Ook in zoverre heeft de belastingdienst de belasting die eiser moet betalen goed berekend.
13. Over de in rekening gebrachte belastingrente is het niet gegaan. De rechtbank heeft daar toch naar gekeken. Daaruit blijkt dat deze juist is vastgesteld.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt dus geen gelijk.
15. Eiser krijgt geen vergoeding voor proceskosten. Daarom had hij ook niet gevraagd. Omdat hij ongelijk heeft gekregen, krijgt hij het griffiegeld ook niet terug.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.