Naheffing omzetbelasting voor autohandelaar wegens gebrekkige administratie
Rechtbank Gelderland, 27 september 2024
Samenvatting
Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij autohandelaar X (belanghebbende) heeft de Inspecteur (uiteindelijk) een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 226.675 opgelegd en daarbij een bedrag van € 45.612 aan belastingrente in rekening gebracht
Volgens de Inspecteur is er sprake van een gebrekkige administratie, wat heeft geleid tot ernstige tekortkomingen, waaronder het ontbreken van achttien voertuigen in de administratie en het onjuist toepassen van de margeregeling.
X betwist de hoogte van de aanslag, maar heeft volgens Rechtbank Gelderland niet aangetoond dat de administratie wel klopt. Daarom mocht de Inspecteur een schatting van de niet afgedragen omzetbelasting maken. X heeft bovendien niet tijdig gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie.
De Rechtbank oordeelt dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan, dat de bewijslast terecht is omgekeerd en dat de naheffingsaanslag is gebaseerd op een redelijke schatting.
De Rechtbank oordeelt voorts dat de naheffingsaanslag binnen de wettelijke termijn is opgelegd, waardoor geen sprake is van verjaring.
Ten slotte oordeelt de Rechtbank dat het bedrag van de in rekening gebrachte belastingrente juist is vastgesteld.
Het beroep van X wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende (gemachtigde: naam gemachtigde),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, de inspecteur.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 oktober 2022.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 226.675 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 45.612 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de inspecteur zijn verschenen [persoon A], [persoon B] en [persoon C].
Feiten
1. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij houdt zich bezig met de handel in personenauto’s en campers. De auto's en campers worden al dan niet op automarkten ingekocht van particulieren en handelaren.
2. Belanghebbende heeft naar eigen zeggen geen verstand van het voeren van een administratie en kan niet (goed) lezen of schrijven. Belanghebbende maakt stapeltjes van de in- en verkoopfacturen en geeft die periodiek aan de adviseur, die deze op zijn beurt verwerkt in een boekhoudprogramma.
3. De adviseur van belanghebbende heeft de (kwartaal) aangiften omzetbelasting ingediend.
4. Belanghebbende heeft in 2014 de volgende bedragen op aangifte voldaan respectievelijk teruggekregen:
- eerste kwartaal 2014 € 3.973
- tweede kwartaal 2014 -€ 6.745
- derde kwartaal 2014 € 9.750
- vierde kwartaal 2014 € 6.873
5. Op 22 augustus 2019 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende. Het boekenonderzoek is gestart op 16 september 2019. Het boekenonderzoek ziet onder meer op de aangiften omzetbelasting voor het jaar 2014.
6. Bij brief van 28 oktober 2019 heeft de inspecteur aangekondigd dat voor het jaar 2014 ter behoud van rechten een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Daarbij zijn de volgende correcties in aanmerking genomen:
- een correctie voorbelasting van € 24.546;
- een correctie marge-inkopen van € 193.182;
- een correctie vanwege niet in de administratie opgenomen verkopen van € 9.022.
7. Met dagtekening 28 december 2019 is de naheffingsaanslag opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.
8. Van het boekenonderzoek is op 17 augustus 2021 een controlerapport opgemaakt. In het controlerapport is onder meer het volgende opgenomen:
9. De correcties voor de omzetbelasting bedragen volgens het controlerapport in totaal € 297.420.
Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
11. In geschil is of de inspecteur voor de verschillende correcties terecht heeft nageheven.
12. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verjaring
13. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd, omdat deze buiten de termijn is opgelegd. Die termijn zou drie jaar moeten zijn. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat van verjaring geen sprake is.
14. Deze beroepsgrond faalt. Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur de te weinig betaalde omzetbelasting naheffen. De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. De naheffingsaanslag is met dagtekening 28 december 2019 aan belanghebbende opgelegd. Dit is voor het einde van de verjaringstermijn van vijf jaar die geldt voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft bij brief van 6 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Hieruit maakt de rechtbank op dat belanghebbende de naheffingsaanslag ook daadwerkelijk heeft ontvangen. Niet gesteld of gebleken is dat de bekendmaking van de naheffingsaanslag na 31 december 2019 heeft plaatsgevonden. Gelet op het moment waarop het bezwaarschrift is ingediend, acht de rechtbank dit ook niet aannemelijk. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag tijdig is opgelegd en dat er dus geen sprake is van verjaring.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
15. De inspecteur heeft gesteld dat de bewijslijst moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Belanghebbende heeft gesteld dat hem niet kan worden verweten dat achteraf is vastgesteld dat niet in alle gevallen sprake was van margeauto’s.
16. De rechtbank oordeelt als volgt.
17. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan moet het beroep ongegrond worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast. Kennis en inzicht van personen aan wie een belastingplichtige het doen van aangifte overlaat of die de belastingplichtige anderszins behulpzaam zijn geweest bij de nakoming van zijn verplichting tot het doen van aangifte, moeten in dit verband aan die belastingplichtige worden toegerekend.
18. Indien de administratie niet kan dienen als grondslag voor de winst- of omzetberekening, brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de winst respectievelijk de omzet, waarna de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat en waarom zijn winst respectievelijk omzet lager is dan door de inspecteur is berekend. Indien aannemelijk is dat de belastingplichtige een bedrag aan omzet, door de inspecteur berekend aan de hand van een gemotiveerde schatting, niet in zijn aangifte heeft verantwoord, moet op basis van die schatting worden beoordeeld of de vereiste aangiften zijn gedaan, zoals hiervoor bedoeld. Indien dan wordt geoordeeld dat de vereiste aangifte niet is gedaan dan is de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing. Daarbij geldt dat een aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld, maar moet berusten op een redelijke schatting. De beoordeling of een schatting redelijk (niet willekeurig) is, behelst een minder strenge toets dan de beoordeling of en in hoeverre aannemelijk is dat de belastingplichtige een bedrag aan winst of omzet niet in zijn aangifte heeft verantwoord.
19. De inspecteur heeft onderzoek gedaan naar de inkopen die belanghebbende in de administratie heeft opgenomen. Hij heeft buitenlandse belastingautoriteiten verzocht de als verkoper vermelde personen te achterhalen en daarbij nadere informatie op te vragen. De buitenlandse belastingautoriteiten hebben in dat kader gesproken met een aantal van die verkopers en zij hebben de bevindingen vastgelegd in een formulier dat wordt gebruikt voor het uitwisselen van informatie tussen lidstaten. Ook hebben zij nadere informatie bijgevoegd, zoals facturen en betaalbewijzen. Op grond van deze informatie acht de rechtbank het aannemelijk dat een aantal van de als verkoper vermelde personen de voertuigen niet aan belanghebbende hebben verkocht. Het gaat in het bijzonder om de aankopen met datum 22-3-2014, 30-5-2014, 8-6-2014, 19-6-2014, 9-8-2014, 25-11-2014 en 18-12-2014.
Ook ontbreken 18 aangekochte voertuigen in de administratie van belanghebbende. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de administratie van belanghebbende niet kan dienen als grondslag voor de omzet- en de margeberekening. De inspecteur kan daarom in eerst instantie volstaan met een gemotiveerde schatting van de verschuldigde omzetbelasting. Dat heeft de inspecteur gedaan met de correcties 1 tot en met 4.
20. Belanghebbende heeft correctie 1 en correctie 4 niet bestreden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze correcties terecht zijn.
21. De inspecteur is bij correctie 1 uitgegaan van de door belanghebbende ingevoerde voertuigen waarvoor een aangifte bpm is gedaan of die waren opgenomen in de bedrijfsvoorraadadministratie volgens de RDW en die niet waren opgenomen in de administratie van belanghebbende. De inspecteur heeft per ontbrekende auto een marge van € 2.363 in aanmerking genomen. Niet is gesteld of gebleken dat de inspecteur hierbij is uitgegaan van een te hoge marge. In totaal heeft de inspecteur van 18 auto’s vastgesteld dat deze niet in de administratie zijn verwerkt. Per auto is bijgevolg een bedrag van € 410,11 aan verschuldigde omzetbelasting als correctie in aanmerking genomen. In zoverre is sprake van een voldoende gemotiveerde schatting. In het overzicht zijn verkoopdata vermeld. Hiervan uitgaande kan worden vastgesteld op welk tijdvak de verschuldigde omzetbelasting betrekking heeft. Het gaat om de volgende bedragen:
- eerste kwartaal 2014 € 2.050
- tweede kwartaal 2014 € 2.050
- derde kwartaal 2014 € 2.050
- vierde kwartaal 2014 € 410
22. Correctie 4 van € 1.122 betreft een correctie op het privégebruik van een auto. Deze correctie dient in het laatste tijdvak van het boekjaar plaats te vinden, in dit geval het vierde kwartaal 2014. De inspecteur heeft de correctie gebaseerd op 2,7% van de catalogusprijs naar tijdsevenredigheid. Dit is conform het beleid. In zoverre is sprake van een (meer dan) voldoende gemotiveerde schatting.
23. Bij correctie 2 heeft de inspecteur onderzoek gedaan naar een deel van de voertuigen waarop de margeregeling is toegepast. Hij heeft daarbij onderzocht in hoeverre de voertuigen aan belanghebbende waren geleverd door een persoon als genoemd in artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB. Aan de hand van de in de administratie beschikbare documentatie heeft de inspecteur vastgesteld dat voor de voertuigen die zijn vermeld in het controlerapport de herkomst niet of onvoldoende kon worden vastgesteld. De inspecteur heeft belanghebbende meerdere malen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, maar daarvan heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt. Ook in de bezwaarfase heeft belanghebbende geen aanvullende documenten verstrekt die zouden wijzen op een andere uitkomst. De inspecteur heeft de correctie gebaseerd op de in de administratie vermelde inkoopwaarden. Ook in zoverre is de inspecteur zonder meer uitgegaan van een voldoende gemotiveerde schatting.
24. Bij correctie 3 heeft de inspecteur vastgesteld dat van de bij correctie 2 onderzochte voertuigen in sommige gevallen de vermelde inkoopwaarde niet juist of niet onderbouwd is. Daardoor is volgens de inspecteur een te lage marge in aanmerking genomen. Het betrof 26,2% van de onderzochte gevallen. In het kader van de gemotiveerde schatting acht de rechtbank toegestaan dat hij dat percentage heeft omgeslagen naar alle voertuigen waarop de margeregeling is toegepast. Wel is sprake van een dubbeltelling voor zover het de voertuigen betreft waarop ook correctie 2 betrekking heeft. De inspecteur heeft dat op de zitting ook erkend. Correctie 3 en de daarop gebaseerde gemotiveerde schatting moet dan ook verlaagd moeten worden met € 55.792.
25. Omdat de administratie niet kan dienen als grondslag voor de omzet- en margeberekening, kon de inspecteur de naheffingsaanslag baseren op een gemotiveerde schatting. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat de gemotiveerde schatting te hoog is. Daarvoor heeft belanghebbende echter te weinig aangevoerd. De stelling van belanghebbende dat hij is afgegaan op mededelingen van de leverancier en geen aanleiding zag daaraan te twijfelen is volstrekt onvoldoende. Het ligt op de weg van belanghebbende om met documenten of anderszins aannemelijk te maken dat de voertuigen waarop de margeregeling is toegepast daadwerkelijk margegoederen waren (correctie 2) en dat de inkoopwaarde van de voertuigen waarop de margeregeling is toegepast juist is (correctie 3). Belanghebbende heeft in dit kader echter geen enkel concreet bewijs ingebracht en uitsluitend stellingen van algemene aard ingenomen.
26. Belanghebbende moest zich ervan bewust zijn dat bij de geconstateerde gebreken in de administratie geen juiste aangifte zou kunnen worden ingediend en dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan omzetbelasting niet zou worden geheven. Hij wist van de vereisten die gelden voor het mogen toepassen van de margeregeling of had daarvan ten minste op de hoogte moeten zijn en hij heeft er niet voor gezorgd dat achteraf controleerbaar is of aan die voorwaarden is voldaan. Er ontbreken stukken en er zijn afhaalverklaringen die met een kruisje in plaats van met een handtekening zijn ondertekend. Bovendien leidt het wel in de administratie opnemen van niet geleverde auto’s en het niet in de administratie opnemen van wel gekochte auto’s (zoals beschreven in punt 19.) tot ernstige tekortkomingen in de administratie waarvan belanghebbende zich bewust had moeten zijn. De rechtbank komt alleen al daarom tot het oordeel dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan. Bovendien leiden ook uitsluitend de niet betwiste correcties 1 en 4 ertoe dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De daarvoor per tijdvak verschuldigde omzetbelasting is zodanig hoog dat sprake is van inhoudelijke gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangiften verschuldigde omzetbelasting absoluut en relatief gezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Belanghebbende moest zich van deze gebreken bewust zijn. Het gaat immers om auto’s die hij wel heeft ingevoerd of opgevoerd bij de RDW, maar die hij niet heeft verwerkt in zijn administratie en om een auto die hij privé heeft gereden.
27. Omdat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan, moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. Dat betekent dat belanghebbende overtuigend moet aantonen dat de naheffingsaanslag te hoog is. Dit ontslaat de inspecteur er echter niet van de naheffingsaanslag te baseren op een redelijke schatting. Omdat de naheffingsaanslag is gebaseerd op een voldoende gemotiveerde schatting (zie hiervoor) is dit zonder meer het geval. Maar ook als op onderdelen zou kunnen worden geoordeeld dat de gemotiveerde schatting te hoog is, geldt voor de redelijke schatting een minder strenge toets. De schatting van de inspecteur kan die minder strenge toets zonder meer doorstaan. Dat correctie 3 met € 55.792 moet worden verminderd leidt er niet toe dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld, omdat de naheffingsaanslag (€ 226.675) tot een aanzienlijk lager bedrag is opgelegd dan de inspecteur aan correcties in het boekenonderzoek heeft bevonden (€ 297.420).
28. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gemotiveerde schatting van de inspecteur te hoog is, laat staan dat hij dit overtuigend heeft aangetoond.
29. De conclusie is dan ook dat de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is vastgesteld.
Belastingrente
30. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Conclusie en gevolgen
31. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L. van Benthem, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. P.J. Tikken, leden, in aanwezigheid van mr. L. Ketner, griffier.