Vergoeding wettelijke rente over tardief uitbetaalde invorderingsrente
Belastingdienst, 4 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(3)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(44)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(2)
- Recent(3)
- Kennisgroepstandpunt(3)
Samenvatting
Belanghebbende heeft reeds betaalde bedragen aan omzetbelasting teruggekregen. Vervolgens heeft belanghebbende tijdig een verzoek om invorderingsrente op grond van artikel 28c IW 1990 ingediend. Dit verzoek is door de Ontvanger afgewezen bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het hiertegen gerichte bezwaar is ongegrond verklaard. In beroep heeft de Rechtbank belanghebbende in het gelijk gesteld. Toen deze Rechtbankuitspraak onherroepelijk vaststond, heeft de Ontvanger alsnog invorderingsrente aan X vergoed op grond van artikel 28c IW 1990.
Vragen
- Heeft X recht op vergoeding van rente over het bedrag van de door de Ontvanger tardief uitbetaalde invorderingsrente in de zin van artikel 28c IW 1990?
- Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, hoe dient de te vergoeden rente dan te worden berekend?
Antwoorden
- Ja. De Ontvanger dient over het tardief uitbetaalde bedrag aan invorderingsrente in de zin van artikel 28c IW 1990 wettelijke rente te vergoeden op grond van artikel 4:102, lid 2, Awb.
- De startdatum van het rentetijdvak is het moment waarop zowel de volledige beslistermijn als de volledige betaaltermijn van de Ontvanger zijn verstreken. Vanaf dat moment is de Ontvanger in ‘verzuim’ in de zin van artikel 4:102, lid 2, Awb. Het verzuim in de zin van artikel 4:102, lid 2, Awb start in dit geval veertien weken na ontvangst van het verzoek om vergoeding van invorderingsrente. De termijn eindigt op de dag voorafgaand aan die van uitbetaling van de invorderingsrente door de Ontvanger. Het bedrag van de te vergoeden wettelijke rente wordt berekend op basis van het rentepercentage dat op grond van artikel 4:98, lid 1, Awb jo. artikel 6:120, lid 1, BW jo. het Besluit vaststelling wettelijke rente is vastgesteld.
BRON
KG:206:2024:1 Vergoeding wettelijke rente over tardief uitbetaalde invorderingsrente
Publicatiedatum 04-10-2024, 15:19 | Laatste update 04-10-2024, 15:21 | Standpunt
Aanleiding
Belanghebbende heeft reeds betaalde bedragen aan omzetbelasting teruggekregen. Vervolgens heeft belanghebbende tijdig een verzoek om invorderingsrente op grond van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) ingediend. Dit verzoek is door de ontvanger afgewezen bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het hiertegen gerichte bezwaar is ongegrond verklaard. In beroep heeft de rechtbank belanghebbende in het gelijk gesteld. Toen deze rechtbankuitspraak onherroepelijk vaststond, heeft de ontvanger alsnog invorderingsrente aan belanghebbende vergoed op grond van artikel 28c IW 1990.
Vragen
- Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het bedrag van de door de ontvanger tardief uitbetaalde invorderingsrente in de zin van artikel 28c IW 1990?
- Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, hoe dient de te vergoeden rente dan te worden berekend?
Antwoorden
- Ja. De ontvanger dient over het tardief uitbetaalde bedrag aan invorderingsrente in de zin van artikel 28c IW 1990 wettelijke rente te vergoeden op grond van artikel 4:102, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
- De startdatum van het rentetijdvak is het moment waarop zowel de volledige beslistermijn als de volledige betaaltermijn van de ontvanger zijn verstreken. Vanaf dat moment is de ontvanger in “verzuim” in de zin van artikel 4:102, tweede lid, Awb. Het verzuim in de zin van artikel 4:102, tweede lid, Awb start in dit geval veertien weken na ontvangst van het verzoek om vergoeding van invorderingsrente. De termijn eindigt op de dag voorafgaand aan die van uitbetaling van de invorderingsrente door de ontvanger. Het bedrag van de te vergoeden wettelijke rente wordt berekend op basis van het rentepercentage dat op grond van artikel 4:98, eerste lid, Awb juncto artikel 6:120, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) juncto het Besluit vaststelling wettelijke rente is vastgesteld.
Beschouwing
1. Europeesrechtelijk kader
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) vloeit voort dat lidstaten verplicht zijn om in strijd met het Unierecht geheven belastingen met rente terug te betalen, ter compensatie van het financiële verlies dat een belastingplichtige als gevolg van de onverschuldigde betaling van deze belastingen heeft geleden. Zie o.a. HvJ EU 19 juli 2012, C‑591/10, ECLI:EU:C:2012:478 (Littlewoods Retail), r.o. 25 en 26, HvJ EU 18 april 2013, C‑565/11, ECLI:EU:C:2013:250 (Mariana Irimie), r.o. 21 en 22 en HvJ EU 22 februari 2024, C‑674/22, ECLI:EU:C:2024:147 (Gemeente Dinkelland), r.o. 30 en 31.
Daarnaast zijn de lidstaten verplicht tot het vergoeden van rente ter zake van de tardieve terugbetaling van btw-overschotten in de zin van artikel 183 van de btw-richtlijn. Het HvJ EU heeft zich hierover onder meer uitgelaten in zijn arresten van 24 oktober 2013 (C‑431/12, ECLI:EU:C:2013:686 (Rafinaria), r.o. 23), 28 februari 2018 (C‑387/16, ECLI:EU:C:2018:121 (Nidera), r.o. 25), 12 mei 2021 (C‑844/19, ECLI:EU:C:2021:378 (CS/technoRent), r.o. 40), 29 februari 2024 (C‑314/22, ECLI:EU:C:2024:183 (Consortium Remi Group), r.o. 83) en HvJ EU 22 februari 2024, C‑674/22, ECLI:EU:C:2024:147 (Gemeente Dinkelland), r.o. 58 en 59. In deze jurisprudentie heeft het Hof tegen de achtergrond van de Unierechtelijke beginselen van fiscale neutraliteit, gelijkwaardigheid en doeltreffendheid geoordeeld dat de lidstaten compensatie moeten bieden voor het financiële verlies dat een belastingplichtige lijdt doordat hij niet binnen een redelijke termijn kan beschikken over de betrokken geldsommen c.q. btw-overschotten. Het HvJ EU spreekt in dit kader van ‘vertragingsrente’, zie bijv. HvJ EU 28 februari 2018, C 387/16, ECLI:EU:C:2018:121 (Nidera), r.o. 25:
In HvJ EU 23 april 2020, gevoegde zaken C‑13/18 en C‑126/18, ECLI:EU:C:2020:292 (Sole-Mizo), heeft het HvJ EU in r.o. 64 een andere formulering gehanteerd en ten aanzien van de vertragingsrente als volgt overwogen:
Hoewel het HvJ EU hier in algemene zin spreekt van schuldvorderingen die hun oorsprong vinden in een Unierechtelijke schending, kan uit de overige rechtsoverwegingen van het HvJ EU in dit arrest worden opgemaakt dat het HvJ EU specifiek het oog heeft gehad op vorderingen uit hoofde van de teruggaaf van een in strijd met het Unierecht ingehouden btw-overschot (zie o.a. r.o. 51, 60, 69). Dat geldt eveneens voor de overige hiervoor aangehaalde jurisprudentie van het HvJ EU, waarbij het telkens (uitsluitend) gaat om de tardieve uitbetaling c.q. teruggaaf van btw-overschotten. Uit de jurisprudentie van het HvJ EU valt niet op te maken dat ook een rentecompensatie geboden moet worden over het al dan niet tijdig uitbetalen van vertragingsrente. Of het Unierecht hiertoe verplicht, kan in het midden blijven aangezien in het nationale recht een wettelijke voorziening is getroffen (“wettelijke rente”). Dit zal hierna worden uitgewerkt.
2. Nationaalrechtelijk kader
2.1 Invorderingswet 1990
De wettelijke grondslag voor de vergoeding van rente over in strijd met het Unierecht geheven en geïnde belastingbedragen (hierna ook: “Irimierente”) is neergelegd in artikel 28c IW 1990. Artikel 28c, eerste lid, IW 1990 luidt als volgt:
In artikel 28a IW 1990 is bepaald dat de ontvanger invorderingsrente vergoedt indien een aan een belastingplichtige uit te betalen bedrag niet binnen 6 weken na de dagtekening van de daartoe strekkende belastingaanslag wordt uitbetaald of verrekend. Een beschikking op grond van artikel 28c IW 1990 valt niet onder de term “belastingaanslag” zoals gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, IW 1990.
De IW 1990 voorziet dan ook niet in een vergoeding van invorderingsrente voor het geval dat de ontvanger tardief tegemoetkomt aan een verzoek om vergoeding van invorderingsrente in de zin van artikel 28c IW 1990.
2.2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
In artikel 30ha, eerste en derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is een belastingrentebepaling opgenomen voor het geval niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een verzoek om teruggaaf van de in artikel 30h AWR genoemde belastingen, waaronder de omzetbelasting, wordt toegekomen. Deze bepaling ziet echter uitsluitend op de teruggaaf van belastingen en is dus niet van toepassing op de tardieve vergoeding c.q. uitbetaling van invorderingsrente in de zin van artikel 28c IW 1990.
2.3 Algemene wet bestuursrecht
2.3.1 Toepassing wettelijke rente
Afdeling 4.4.2. Awb regelt de vergoeding van wettelijke rente met betrekking tot bestuursrechtelijke geldschulden. Een bestuursorgaan is wettelijke rente verschuldigd indien het in verzuim is doordat het een bestuursrechtelijke geldschuld niet binnen de voorgeschreven termijn betaalt (artikel 4:97 juncto artikel 4:98, eerste lid, Awb).
De wettelijke renteregeling is blijkens artikel 4:103 Awb niet van toepassing indien bij de wet een andere regeling omtrent verzuim en de gevolgen daarvan is getroffen. In de wetsgeschiedenis is ten aanzien daarvan opgemerkt dat het belastingrecht een andere regeling kent (de gecombineerde regeling inzake belastingrente en invorderingsrente) en dat de voorgestelde regeling in de Awb daarop dus niet van toepassing is (Kamerstukken II, 2003/2004, 29702, nr. 3, p. 52).
In zijn arrest van 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1457, heeft de Hoge Raad met betrekking tot de verhouding tussen de wettelijke renteregeling van de Awb en de heffingsrenteregeling c.q. belastingrenteregeling uit de AWR het volgende overwogen (r.o. 3.2.2 tot en met 3.2.4):
Hieruit kan worden opgemaakt dat de belastingrenteregeling niet voorziet in een vergoeding van belastingrente ter zake van een te laat vastgestelde beschikking belastingrente, zodat hiervoor moet worden teruggevallen op de wettelijke renteregeling van afdeling 4.4.2 Awb. Deze redenering kan volgens de kennisgroep, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, eveneens worden toegepast ten aanzien van de tardieve uitbetaling van Irimierente in de zin van artikel 28c IW 1990.
In de artikelen 4:100 tot en met 4:102 Awb is bepaald wanneer wettelijke rente dient te worden vergoed. Artikel 4:102, tweede lid, Awb luidt als volgt:
De invorderingsrente wordt door de ontvanger vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking op grond van artikel 30, eerste lid, IW 1990. De ontvanger is dan ook wettelijke rente verschuldigd indien hij het verzoek tot vergoeding van invorderingsrente c.q. Irimierente afwijst bij voor bezwaar vatbare beschikking ex artikel 28c juncto artikel 30, eerste lid, IW 1990 en deze afwijzende beschikking vervolgens in bezwaar of (hoger) beroep wordt vernietigd, waarna de ontvanger alsnog overgaat tot vergoeding van Irimierente bij beschikking. Op grond van artikel 4:100 Awb geldt dit eveneens voor andere gevallen waarin de ontvanger een (positieve) beschikking tot vergoeding van Irimierente niet tijdig afgeeft.
2.3.2 Termijn waarover wettelijke rente wordt berekend
Wettelijke rente in de zin van artikel 4:100 Awb en artikel 4:102, tweede lid, Awb is verschuldigd vanaf het tijdstip waarop de ontvanger in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven, oftewel het moment waarop zowel de volledige beslistermijn als de volledige (uit)betaaltermijn zijn verstreken. Dit is de startdatum van het tijdvak waarover wettelijke rente wordt vergoed. Artikel 4:13 Awb, dat betrekking heeft op beschikkingen op aanvraag, luidt als volgt:
Hoewel artikel 4:13 Awb ten aanzien van de IW 1990 van toepassing is uitgesloten op grond van artikel 1, tweede lid, IW 1990, is in paragraaf 1.1.5 van de Leidraad Invordering 2008 onder meer het volgende bepaald:
Voor een beschikking op grond van artikel 28c juncto artikel 30 IW 1990, zijnde een beschikking op aanvraag, geldt dus – nu de IW 1990 niet voorziet in een specifieke beslistermijn – dat de ontvanger deze in beginsel dient te geven binnen acht weken na ontvangst van het verzoek tot vergoeding van invorderingsrente op grond van artikel 28c IW 1990.
Indien de ontvanger de (positieve) beschikking op de laatste dag van de beslistermijn zou afgeven, vangt aansluitend de uitbetalingstermijn aan. Voor de uitbetaling van invorderingsrente die voortvloeit uit deze beschikking schrijft de wet geen specifieke termijn voor.
In artikel 9, eerste lid, IW 1990 is het volgende bepaald:
In artikel 2, tweede lid, onderdeel c, IW 1990 is de “belastingaanslag” gedefinieerd als een ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel Algemene douanewet of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen vastgestelde beschikking of uitspraak strekkende tot - al dan niet nadere - vaststelling van een ingevolge die regelingen verschuldigd of terug te geven bedrag. Onder invorderen van rijksbelastingen wordt ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel e, IW 1990 ook verstaan het betalen van een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen.
Gelet op de wettekst heeft artikel 9 IW 1990 niet expliciet betrekking op de uitbetaling van bedragen die voortvloeien uit beschikkingen ingevolge de IW 1990, zoals een beschikking op grond van artikel 28c juncto artikel 30 IW 1990. Ook in de Leidraad Invordering 2008 zijn met betrekking tot de vergoeding van invorderingsrente c.q. Irimierente geen beleidsregels opgenomen die voorzien in een uitbetalingstermijn.
Niettemin acht de kennisgroep het verdedigbaar om de uit voornoemde wetsbepalingen voortvloeiende termijn van zes weken voor de uitbetaling van onterecht geheven belastingbedragen, bij het ontbreken van een specifieke wettelijke termijn, naar analogie toe te passen op een uit te betalen bedrag dat voortvloeit uit een beschikking op grond van artikel 28c IW 1990. Dit te meer nu ook artikel 28a IW 1990, dat ziet op het aanvangsmoment van de invorderingsrentetermijn, uitgaat van zes weken na dagtekening van de tot uitbetaling strekkende belastingaanslag c.q. beschikking.
De termijn waarover wettelijke rente dient te worden berekend, eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de bestuursrechtelijke geldschuld, oftewel het bedrag aan invorderingsrente in de zin van artikel 28c IW 1990, volledig is voldaan. Een betaling door de ontvanger moet op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, IW 1990 eerst worden toegerekend aan de tot dan toe verschuldigde wettelijke rente en pas daarna aan de hoofdsom van de te vergoeden invorderingsrente (zie ook HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1457, r.o. 3.5.1).
2.3.3 Hoogte wettelijke rente
Op grond van artikel 4:98, eerste lid, Awb dient wettelijke rente te worden vergoed op basis van het percentage van de op grond van artikel 6:120, eerste lid, BW bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit vaststelling wettelijke rente) vastgestelde wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:119 BW (de wettelijke rente voor niet-handelstransacties).
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:89, r.o. 5.9-5.10.3, voor wat betreft de vergoeding van belastingrente en Irimierente in de zin van artikel 28c IW 1990 geoordeeld dat het gehanteerde rentepercentage voldoet aan het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel indien dit gelijk is aan of hoger is dan het percentage van de bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens (www.dnb.nl/statistieken/dashboards/rente/), zoals dat gold aan het begin van de maand waarin de belasting in strijd met het Unierecht is betaald.
Gelet op het feit dat de tardieve uitbetaling van invorderingsrente in de zin van artikel 28c IW 1990 door het HvJ EU niet door het Unierecht lijkt te zijn beheerst, acht de kennisgroep het voornoemde arrest van de Hoge Raad niet van toepassing op die situatie. Het voorgaande betekent dat de hoogte van de wettelijke rente wordt bepaald door het Besluit vaststelling wettelijke rente.