Te hoge naheffingsaanslag BPM voor Chevrolet Camaro
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(308)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent(7)
- Kennisgroepstandpunt(4)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft in 2021 een BPM-aangifte van € 1.223 gedaan voor zijn Chevrolet Camaro.
De Inspecteur heeft een hertaxatie laten uitvoeren en op basis daarvan een naheffingsaanslag opgelegd van € 9.897, gebaseerd op een hogere handelswaarde en lagere schadeaftrek dan X had opgegeven.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de Inspecteur de door X voorgestelde netto catalogusprijs niet mag verwerpen zonder beter alternatief en volgt de referentieauto van X, waarmee de historische nieuwprijs op € 86.236 wordt vastgesteld.
Daarnaast acht de Rechtbank de schadeberekening van X onvoldoende bewezen en volgt zij de Inspecteur deels in de lagere schadeaftrek. De naheffingsaanslag wordt daarom verlaagd naar € 6.926. Omdat de Inspecteur de redelijke termijn met zeven maanden heeft overschreden, kent de Rechtbank aan X een immateriële schadevergoeding toe van € 1.000.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende, (gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 juni 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 9.897.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde [naam 1] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Als toehoorder van de belastingdienst was aanwezig drs. [naam 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. In geschil is de hoogte van de historische nieuwprijs en of een waardevermindering wegens schade in aanmerking kan worden genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische bruto Bpm € 44.340 bedraagt, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 23.750 en dat één maand extra leeftijdskorting van toepassing is. Belanghebbende heeft op zitting verklaard dat het geschilpunt met betrekking tot het schadeverleden niet hoeft te worden behandeld.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 6.926. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft op 26 oktober 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Chevrolet Camaro 2.0 Turbo met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 1.223.
3.1. Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [expertisebureau] van 20 oktober 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 23.750. Op de schadecalculatie staat een bedrag van € 24.695 vermeld aan reparatiekosten. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 3.075. Belanghebbende is in zijn aangifte uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 1.750.
3.2. De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 4 november 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 23.750. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade geconstateerd ter grootte van € 10.489 en daarvan € 7.552 (72%) in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 16.198.
3.3. De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens en met toepassing van de door DRZ vastgestelde bedragen de verschuldigde Bpm vastgesteld op € 11.120. Met dagtekening 25 maart 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 9.897.
Overwegingen
4. Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.
Historische nieuwprijs
4.1. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 bepaalt de Wet Bpm dat het afschrijvingspercentage bij toepassing van de koerslijst- of taxatiemethode moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de historische nieuwprijs. Deze laatste prijs betreft de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan Bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen.
4.2. Voor de vaststelling van de historische nieuwprijs dient dus te worden uitgegaan van de historische bruto Bpm van de auto zelf. Tussen partijen is niet in geschil dat die € 44.340 bedraagt. Het geschil spitst zich toe op de netto catalogusprijs. Partijen zijn het erover eens dat er geen Nederlandse catalogusprijs als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm van de auto zelf als personenauto bestaat. De inspecteur heeft gesteld dat ook niet kan worden uitgegaan van de netto catalogusprijs van het referentievoertuig zoals uit de koerslijst volgt, zodat deze niet kan worden gebruikt voor de opbouw van de historische nieuwprijs zoals door de Hoge Raad in voormeld arrest is beslist. Belanghebbende bepleit het tegendeel.
4.3. De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur niet. In artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm staat dat als een Nederlandse catalogusprijs niet bekend is, de catalogusprijs door vergelijking wordt bepaald. De inspecteur heeft voor dat geval ter zitting de vraag opgeworpen of de referentieauto uit de koerslijst wel de meest vergelijkbare auto is, maar hij heeft geen andere betere vergelijking ingebracht. Aangezien de taxateurs van beide partijen een vergelijking met deze referentieauto hebben gemaakt en ook zijn uitgegaan van dezelfde koerslijst, ziet de rechtbank geen aanleiding om bij het bepalen van de catalogusprijs niet uit te gaan van de netto catalogusprijs van deze referentieauto van € 34.625. Vermeerderd met Btw (€ 7.271) en een historische bruto Bpm van € 44.340 stelt de rechtbank de historische nieuwprijs vast op € 86.236. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.
Schade
4.4. De inspecteur heeft zich nader op het standpunt gesteld dat ten onrechte rekening is gehouden met een waardevermindering wegens schade en dat de forfaitaire tabel van toepassing is omdat het taxatierapport niet kan dienen.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat het enkele ontbreken van de inkoopfactuur geen reden is om het taxatierapport in zijn geheel terzijde te stellen, zoals de inspecteur heeft gesteld. Wel kan dit gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt.
4.6. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank is in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Belanghebbende heeft daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto.
4.7. De taxateur van DRZ heeft in zijn taxatierapport eveneens een gedetailleerde schadecalculatie opgenomen. Daarnaast heeft hij in het rapport “Bevindingen n.a.v. fysieke controle” opgenomen waarin hij commentaar geeft op de door belanghebbende opgevoerde schade en hierin concludeert dat, behoudens de door hem geconstateerde schade, geen sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
4.8. De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.9. De rechtbank heeft de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een hoger bedrag aan schade dan waar DRZ reeds rekening mee heeft gehouden. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen.
4.10. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een hoger bedrag aan waardevermindering wegens schade. Ook de stelling van belanghebbende dat de waardevermindering 100% moet bedragen volgt de rechtbank niet.
4.11. Ook volgt de rechtbank de stelling van de inspecteur niet, dat in het geheel geen sprake is van schade. DRZ heeft de auto immers beoordeeld en heeft geconstateerd dat de reparatiekosten € 10.489 bedragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om daar niet van uit te gaan en ziet ook geen aanleiding om het taxatierapport van belanghebbende in zijn geheel buiten beschouwing te laten en de forfaitaire tabel toe te passen.
Hoogte naheffingsaanslag
4.12. De rechtbank gaat uit van een historische nieuwprijs van € 86.236 en een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 16.198. De historische bruto Bpm van € 44.340 is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank berekent de verschuldigde Bpm op € 8.328, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 179. De verschuldigde Bpm bedraagt derhalve € 8.149. Nu belanghebbende € 1.223 aan Bpm heeft voldaan verlaagt de rechtbank de naheffingsaanslag naar € 6.926.
Artikel 8:45-verzoek
4.13. Ter zitting heeft de inspecteur de rechtbank verzocht om belanghebbende – op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 8:45-verzoek) – te verzoeken de aankoopfactuur te laten aanleveren, omdat deze naar mening van de inspecteur inzicht kan bieden in de handelsinkoopwaarde van de auto.
4.14. Reden om een artikel 8:45-verzoek te honoreren kan zijn gelegen in de omstandigheid dat de desbetreffende informatie en/of stukken naar het oordeel van de rechtbank onontbeerlijk zijn voor de geschilbeslechting. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om het verzoek te honoreren, mede omdat de reden voor het verzoek is dat de inkoopfactuur volgens de inspecteur een mogelijke contra-indicatie kan opleveren voor de waarde bepleit door belanghebbende en op dat punt belanghebbende reeds door de rechtbank niet in het gelijk gesteld is. Bovendien staat het belanghebbende in dit geval vrij om uit te gaan van een taxatiewaarde aan de hand van een koerslijstwaarde verminderd met een waardevermindering wegens schade, ook als zij een hogere prijs heeft betaald voor de auto. De verwijzing van de inspecteur ter zitting naar het arrest van de Hoge Raad van 7 juli 2023 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Immateriëleschadevergoeding
4.15. Belanghebbende heeft in zijn aanvulling van de beroepsgronden van 18 augustus 2023 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.16. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 19 april 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 29 oktober 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond zeven maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond veertien maanden heeft geduurd en daarmee acht maanden te lang, komt het volledige bedrag voor rekening van de inspecteur.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 6.926. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.926;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.