Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten(1)
  • Jurisprudentie(75)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een BV is met een buitenlandse derde overeengekomen dat die derde 1 miljoen euro voor de BV investeert in een "Private Placement Program". Omdat op korte termijn US dollars overgemaakt moesten worden, heeft de dga van de BV op eigen naam een dollarrekening geopend, hoewel ook de BV zelf een dollarrekening had. De BV heeft het bedrag aan haar dga overgemaakt, die het overgemaakt heeft aan de buitenlandse derde. De inspecteur constateert een uitdeling van winst en wenst dividendbelasting na te heffen. Daarnaast legt hij een vergrijpboete op.
De Rechtbank in Arnhem achtte het beroep van de BV gegrond en heeft de naheffingsaanslag én de boetebeschikking vernietigd. De inspecteur komt in hoger beroep, maar niet zichtbaar tegen de boetevernietiging. Het Gerechtshof Arnhem vraagt de inspecteur of diens hoger beroep ook de boete betreft (antwoord: ja) en verklaart het hoger beroep gegrond. De naheffingsaanslag en de boete blijven in stand.
Tegen dit oordeel heeft de BV cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof bij zijn oordeel dat er sprake is van winstuitdeling vooropgesteld heeft dat als een vennootschap een geldbedrag betaalt aan haar aandeelhouder zonder dat deze betaling de tegenwaarde voor een prestatie vormt, deze betaling in de regel een winstuitdeling vormt. Op de belastingplichtige die stelt dat zich een bijzondere situatie heeft voorgedaan, rust dan de last aannemelijk te maken dat deze regel niet opgaat. Daarmee heeft het Hof de bewijslast juist verdeeld, oordeelt de Hoge Raad.
Voor wat betreft de boete oordeelt de Hoge Raad dat het hoger beroep van de inspecteur geacht moet worden mede te zijn gericht tegen de beslissing van de Rechtbank inzake de boete (artikel 24a AWR juncto artikel 27h AWR).
Tenslotte oordeelt de Hoge Raad dat de naheffingsaanslag en de boete niet onrechtmatig zijn opgelegd omdat de BV een pleitbaar standpunt zou hebben ingenomen. De BV had zich daarvoor beroepen op het feit dat de Rechtbank de naheffingsaanslag en de boete had vernietigd. Deze opvatting is echter onjuist. De stellingen van de BV omtrent de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag (en de boete) worden niet pleitbaar door hetgeen de Rechtbank bewezen heeft geacht, aldus de Hoge Raad. Het cassatieberoep van de BV is ongegrond. De boete wordt nog wel verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Conform A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
28 oktober 2011
Rolnummer
09/04035
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BN7194
ECLI:NL:PHR:2011:BN7194
27h&g=2001-01-01,27h&g=2001-01-01,bwbid=bwbr0&artikel=24a,bwbid=bwbr0&artikel=24a,bwbid=bwbr0&artikel=67f

Naar de bovenkant van de pagina