Samenvatting
X (belanghebbende 1) is een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, lid 4, Wet OB 1968.
Y (belanghebbende 2) behoorde tot de fiscale eenheid. Op 30 november 2022 is het faillissement van Y uitgesproken. Y handelde in metalen.
X heeft in maanden van maart 2020 en tot en met januari 2022 forse verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting gedaan (ruim € 3 miljoen). Volgens facturen hebben vier ondernemers in de betreffende maanden steeds zowel aan Y leveringen verricht, als goederen van Y betrokken. De facturen voor de leveringen aan Y werden door Y opgesteld (‘self billing’). De facturen ter zake van de leveranties door Y aan de genoemde vier ondernemers werden eveneens door Y opgesteld.
De Inspecteur stelt – uiteindelijk – dat Y geen recht heeft op aftrek van voorbelasting omdat niet aan de materiële vereisten van artikel 15 Wet OB 1968 is voldaan. Meer specifiek neem hij het standpunt in dat Y niet aannemelijk heeft gemaakt dat de goederen daadwerkelijk zijn geleverd aan Y.
Rechtbank Den Haag verklaart het beroep van X en Y ongegrond.
X heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk transacties hebben plaatsgevonden.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaken tussen
eiseres 1 bv, eiseres 2 bv c.s. , eiseres (gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft in de periode van april 2020 tot februari 2022 elf keer maandaangifte omzetbelasting gedaan tot negatieve bedragen (verzoeken om teruggave).
Nadat de beschikkingen op de verzoeken om teruggave uitbleven, heeft eiseres op 15 juni 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op die verzoeken. Bij uitspraak van 23 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep met betrekking tot acht van die verzoeken om teruggave gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twee weken alsnog besluiten te nemen.
Op 6 september 2022 heeft verweerder de verzoeken om teruggave afgewezen.
Eiseres heeft op 12 oktober 2022 tegen die afwijzende beschikkingen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar afgewezen bij uitspraak van 24 februari 2023.
Eiseres is bij brieven van 24 maart 2023 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Op 25 april 2023 heeft zij de beroepen nader gemotiveerd.
Verweerder heeft op 1 juni 2023 verweerschriften ingediend.
Op 17 mei 2023 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024.
Namens eiseres zijn verschenen mr. F.H.H. Sijbers en mr. B.F.M. de Koning. Namens de curator van [eiseres 2] BV was aanwezig mr. E. Griffioen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [naam 1] , mr. [naam 2] , [naam 3] en mr. drs. [naam 4] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). In de periode waar de verzoeken om teruggave op zien, bestond eiseres uit [bedrijfsnaam 1] B.V. (Holding) en haar beide dochtermaatschappijen [eiseres 2] BV ( [eiseres 2] ) en [eiseres 2] Beheer BV (Beheer).
2. Op 30 november 2022 is het faillissement van [eiseres 2] uitgesproken. Vanaf dat moment
bestaat eiseres nog uit Holding en Beheer. Ter zitting heeft mr. Griffioen namens de curator verklaard dat de beroepsprocedure met zijn instemming wordt gevoerd.
3. [eiseres 2] handelde in metalen.
4. In de periode van maart 2020 tot en met januari 2022 heeft eiseres de volgende verzoeken om teruggave gedaan:
tijdvak teruggave
maart 2020 € 280.200
augustus 2020 € 265.733
december 2020 € 388.064
juni 2021 € 457.631
juli 2021 € 570.682
augustus 2021 € 266.509
september 2021 € 95.165
oktober 2021 € 155.335
november 2021 € 271.424
december 2021 € 202.329
januari 2022 € 199.371
5. De inspecteur heeft op ieder van deze aangiften gereageerd met aan eiseres gerichte verzoeken om informatie. In antwoord daarop heeft eiseres hem steeds alle facturen toegezonden die op de genoemde elf maanden betrekking hebben. De facturen maken melding van transacties tussen [eiseres 2] en de volgende vier ondernemers:
- [bedrijfsnaam 2] B.V., in de maanden maart, augustus en december 2020;
- [bedrijfsnaam 3] B.V., in juni en juli 2021;
- [bedrijfsnaam 4] B.V., in juni, juli, augustus, september en oktober 2021; en
- de heer [naam 5] , handelende onder de naam [bedrijfsnaam 5] , in oktober, november en december 2021 en januari 2022.
Volgens de facturen hebben de genoemde vier ondernemers in de vermelde maanden steeds zowel aan [eiseres 2] leveringen verricht, als goederen van [eiseres 2] betrokken. De facturen voor de leveringen aan [eiseres 2] werden door [eiseres 2] opgesteld (‘self billing’). De facturen ter zake van de leveranties door [eiseres 2] aan de genoemde vier ondernemers werden eveneens door [eiseres 2] opgesteld.
6. Tot de stukken van het geding behoren veertien overeenkomsten tussen [eiseres 2] en de vier ondernemers, waarmee maandelijks de op de aan- en verkoopfacturen vermelde en over en weer verschuldigde bedragen werden verrekend.
7. Verweerder heeft aanvankelijk de verzoeken om teruggave geweigerd, omdat volgens hem de vier hiervoor genoemde ondernemers btw-fraude hadden gepleegd en dat [eiseres 2] wist of had moeten weten dat zij met de aan- en verkoop van deze goederen deelnam aan een handeling die onderdeel was van btw-fraude, althans dat zij niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verlangd om ervoor te zorgen dat zij door de handelingen die zij verrichtte niet betrokken raakte bij belastingfraude.
8. Met dagtekening van 15 november 2022 heeft verweerder aan eiseres laten weten voor
de beoordeling van de bezwaarschriften, die eiseres tegen de weigering had ingediend, nadere informatie nodig te hebben en heeft hij haar gevraagd om:
9. In de e-mail van 25 november 2022 liet verweerder in reactie op een bericht van eiseres van de dag ervoor weten dat zijn verzoek om informatie betrekking had “op de beoordeling van de voorbelasting in kwestie” en bood hij haar de gelegenheid alsnog aan het verzoek om informatie te voldoen. Eiseres heeft in haar e-mail van 29 november 2022 aan verweerder laten weten dat hij wat haar betreft uitspraak op de bezwaarschriften kon doen op basis van het dossier zoals hem dat op dat moment ter beschikking stond. Verweerders daaropvolgende uitnodigingen voor een hoorzitting zijn zonder reactie gebleven.
10. Bij brief van 3 februari 2023 aan de curator van [eiseres 2] kondigde verweerder aan de bezwaarschriften te zullen afwijzen en gaf hij de motivering daarvoor. In deze brief stelde hij voorop:
Voorts handhaafde verweerder, subsidiair, dat [eiseres 2] had moeten weten dat haar leveranciers btw-fraude pleegden, althans niet alles had gedaan dat redelijkerwijs van haar verwacht had kunnen worden om niet bij dergelijke fraude betrokken te raken. Verweerder heeft de bezwaren vervolgens afgewezen.
Geschil
11. In geschil is de afwijzing door verweerder van de in punt 4 hiervoor vermelde verzoeken om teruggave. Primair is in geschil of de transacties waaruit het recht op aftrek zou voortkomen hebben plaatsgevonden. Het standpunt van eiseres is dat zij genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat de in de facturen genoemde goederen door de vier genoemde ondernemers aan [eiseres 2] zijn geleverd. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat de in de facturen en de overeenkomsten van verrekening weergegeven transacties in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden, waardoor geen recht op aftrek heeft kunnen ontstaan.
12. Subsidiair is in geschil of eiseres het recht op aftrek moet worden ontzegd om de reden dat de vier ondernemers fraudeerden met omzetbelasting en eiseres zich daarvan bewust had moeten zijn, althans dat eiseres niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verlangd om ervoor te zorgen dat zij door de handelingen die zij verrichtte niet betrokken raakte bij belastingfraude. Eiseres stelt dat er geen aanknopingspunt voor is dat zij indertijd rekening had moeten houden met mogelijke fraude door (een of meer van) de vier genoemde ondernemers. Het standpunt van verweerder is dat deze vier ondernemers btw-fraude pleegden en dat eiseres daarvan wist, althans dat zij niet heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht om te voorkomen dat zij deel werd van een keten waarin btw-fraude werd gepleegd.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat de saldi waarvan eiseres teruggave verzoekt geheel zijn terug te voeren op de btw die aan eiseres in rekening is gebracht op de door haar zelf opgestelde facturen (‘self billing’) ter zake van de gestelde transacties tussen [eiseres 2] en de genoemde vier ondernemers.
Vooraf
14. In zijn brief van 17 mei 2024 heeft verweerder een aanvulling van het verweerschrift en nadere stukken aan de rechtbank doen toekomen. Het hele pakket beslaat ruim 1.100 pagina’s. Desgevraagd heeft verweerder verklaard reeds op 13 juni 2023 over deze stukken te hebben beschikt en heeft hij aangegeven dat hij er geen goede reden voor had om tot elf dagen voor de zitting ermee te wachten alvorens deze stukken in te brengen. Eiseres heeft desgevraagd aangevoerd dat het voor haar, gelet op de omvang van de stukken, niet mogelijk is daar adequaat op te reageren.
15. De rechtbank overweegt dat ook ten aanzien van stukken die binnen de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn zijn ingediend, sprake kan zijn van strijd met de goede procesorde. Gelet op de aard en vooral de omvang van de stukken is daar naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake van. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat verweerder al sinds medio juni 2023 over de stukken beschikte en er zonder goede reden mee heeft gewacht tot elf dagen voor de zitting alvorens ze in te brengen. Dat de gemachtigde van eiseres in het kader van de strafrechtelijke procedure die loopt tegen één of meer aan eiseres verbonden personen al kon beschikken over (een deel van) deze stukken, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank laat deze nadere stukken derhalve als strijdig met de goede procesorde buiten beschouwing.
Beoordeling van het geschil
16. Op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet brengt een ondernemer onder de in dat artikel vermelde voorwaarden in aftrek de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan die ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Op degene die vorenbedoeld recht op aftrek wil uitoefenen, rust in beginsel de last te bewijzen dat aan alle voorwaarden voor het uitoefenen van het recht op aftrek is voldaan, waaronder de voorwaarde dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het jegens een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting.
17. Eiseres heeft gesteld dat de facturen ter zake van de leveringen aan [eiseres 2] in combinatie met de overeenkomsten van verrekening tussen [eiseres 2] en de vier andere partijen zodanig begin van bewijs vormen dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de leveringen van goederen aan eiseres in werkelijkheid niet hebben plaatsgehad.
18. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De facturen ter zake van de gestelde leveringen aan [eiseres 2] zijn door [eiseres 2] zelf opgesteld (‘self-billing’) en zijn naar de stelling van eiseres geheel betaald door middel van verrekening met facturen ter zake van leveringen dóór [eiseres 2] , aan dezelfde ondernemers die volgens de facturen áán haar geleverd zouden hebben, en welke facturen eveneens door [eiseres 2] zijn opgesteld. Gelet hierop maakt eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, met enkel deze facturen en overeenkomsten van verrekening naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat is voldaan aan de materiële voorwaarde voor het aftrekrecht dat andere ondernemers aan de ondernemer ( [eiseres 2] ) leveringen hebben verricht.
19. Bovendien heeft verweerder de gestelde transacties niet slechts bloot weersproken, maar is door hem gesteld dat de door de vier ondernemers in de desbetreffende periode verantwoorde btw maar een fractie bedraagt wat het had moeten zijn op basis van de facturen; dat één van de vier ondernemers kort na de laatste (gestelde) transacties met eiseres is ontbonden en dat van de andere drie het btw-identificatienummer is ingetrokken; en dat bij de vier ondernemers ten dele dezelfde natuurlijke personen betrokken zijn.
20. Eiseres heeft gesteld dat verweerder te lang heeft gedaan over het nemen van de afwijzende beschikkingen en hij pas in de bezwaarfase het standpunt heeft betrokken dat eiseres de leveringen aan [eiseres 2] met bewijs diende te staven. Hierin volgt de rechtbank eiseres niet. Verweerder heeft eiseres bij brief van 12 oktober 2022 laten weten ter beoordeling van de bezwaarschriften nadere informatie nodig te hebben en heeft gepreciseerd welke gegevens hij in dat verband wenste te ontvangen. Dat waren alle gegevens die licht (kunnen) werpen op de totstandkoming en uitvoering van de gestelde leveringen. In zijn e-mail van 25 november 2022 heeft verweerder verduidelijkt die informatie te hebben gevraagd om het recht op vooraftrek te kunnen beoordelen. Eiseres heeft geen informatie verstrekt en heeft overigens ook niet gereageerd op de uitnodiging van verweerder voor een hoorgesprek. De uitspraak op de bezwaarschriften is er primair mee gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde leveringen aan [eiseres 2] daadwerkelijk hebben plaatsgehad. Daarmee lag het op de weg van eiseres om de door haar gestelde leveringen met bewijs te onderbouwen.
21. Voor zover eiseres met het voorgaande betoogt dat het door het handelen van verweerder voor haar onmogelijk of onevenredig moeilijk is geworden die leveringen aan te tonen, gaat de rechtbank daaraan voorbij. De in de vaststellingsovereenkomsten vermelde bedragen tellen op tot leveringen aan [eiseres 2] door de vier genoemde ondernemers van ruim meer dan € 74,5 mln. De rechtbank acht niet voorstelbaar dat transacties met een dergelijk volume niet in ruime mate voor eiseres eenvoudig beschikbare sporen zouden nalaten, mede in aanmerking genomen dat verweerder om die sporen vroeg toen nog niet drie jaar na de oudste en nog niet een jaar na de meest recente transacties waren verstreken. Wat eiseres over het handelen van de verweerder naar voren heeft gebracht, doet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet eraan af dat zij bewijs had moeten bijbrengen van het werkelijkheidsgehalte van de door haar gestelde transacties.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen behoeft het subsidiaire standpunt van eiseres geen behandeling en dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, voorzitter, en mr. J.J. Arts en mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.