Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak draait het om de vraag of sprake is van een verkoopregulerend beding dat een beperkende invloed heeft op de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting bij de verkrijging van een belang in een onroerendezaakrechtspersoon (OZR). Volgens A-G Wattel is dat niet het geval.

Een gemeente heeft een derde van de aandelen in A (nv) verkocht aan X (bv; belanghebbende). A is een OZR als bedoeld in artikel 4 Wet BRV, zodat op de overdracht van haar aandelen door X overdrachtsbelasting verschuldigd is.

De koopovereenkomst bevat een antispeculatiebeding: wordt binnen een bepaalde termijn (een deel van) de aandelen in A verkocht of verkoopt A (een deel van) haar onroerende zaken, dan moet X een temporeel afnemend deel van de daarop behaalde winst afdragen aan de gemeente.

De koopsom voor de aandelen bedroeg € 895.000, dat is een derde van de nettovermogenswaarde van A gecorrigeerd met de waarde van een fiscaal compensabel verlies en een boeterente wegens verplichte aflossing van een financiering direct na de levering. De commerciële jaarrekening van A vermeldt € 22.330.000 aan ter belegging gehouden onroerende zaken.

X heeft conform artikel 10 Wet BRV € 446.598 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan, gebaseerd op een heffingsgrondslag ad € 7.443.300 (een derde van € 22.330.000) en een tarief van 6%.

X heeft bezwaar gemaakt tegen die voldoening omdat de koopovereenkomst een verkoopregulerend beding bevat dat volgens haar meebrengt dat de overdrachtsbelasting niet wordt berekend over € 7.443.300, maar over de tegenprestatie (€ 895.000). Zij baseert dat op artikel 9, lid 5, Wet BRV, dat rekening houdt met het waardedrukkende effect van verkoopregulerende bedingen.

Rechtbank Noord-Holland en Hof Amsterdam hebben het beroep en het hoger beroep ongegrond verklaard. Het Hof kwam tot dezelfde slotsom als de Rechtbank, maar via een andere route.

X heeft cassatieberoep ingesteld maar A-G Wattel geeft de Hoge Raad in overweging om dit ongegrond te verklaren. Nu geen ‘tegenprestatie’ voor de onderliggende onroerende zaken voorhanden is, moet ex artikel 10 Wet BRV worden aangesloten bij de waarde van de onroerende zaken van A. Het is dan aan X die zich op een belastingverminderende omstandigheid beroept, om bij betwisting aannemelijk te maken dat die waarde te hoog is als gevolg van waardedrukkende werking van het antispeculatiebeding. De feitenrechters hebben vastgesteld dat zij dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat bewijsoordeel acht hij geenszins onbegrijpelijk.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2018
Instantie
A-G
Datum instantie
14 november 2022
Rolnummer
22/01352
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:1051
Auteur(s)
mr. dr. Y.E. Gassler MRE
Universiteit Leiden
NLF-nummer
NLF 2022/2503
Aflevering
22 december 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5400
bwbr0002740&artikel=4,bwbr0002740&artikel=10,bwbr0002740&artikel=9&lid=5,bwbr0002740&artikel=4,bwbr0002740&artikel=10,bwbr0002740&artikel=9&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina