Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een werkgever heeft in 2006 aan een CEO een voorwaardelijk recht op levering van aandelen in haar kapitaal toegekend. In 2008 zijn de aandelen geleverd. Het hiermee behaalde voordeel is tot het loon van de CEO gerekend.
In 2009 is de dienstbetrekking beëindigd en is een vertrekvergoeding toegekend.
Met ingang van 1 januari 2009 is artikel 32bb Wet LB (pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding) in werking getreden. Voor toepassing van de regeling wordt het loon dat door de CEO is genoten in de jaren 2008 en 2009, vergeleken met het door hem in het jaar 2007 genoten loon.
De inspecteur heeft bij de beoordeling of sprake is van een bovenmatige vertrekvergoeding ook het in 2008 genoten voordeel uit het aandelenrecht in aanmerking genomen.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat artikel 32bb Wet LB in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP), voor zover bij de bepaling van de omvang van de vertrekvergoeding rekening wordt gehouden met het in 2008 genoten aandelenvoordeel.
Volgens het Hof zijn onvoldoende argumenten gegeven voor de (materiële) terugwerkende kracht van de regeling, krijgt slechts een beperkt aantal inhoudingsplichtigen met de onderhavige heffing te maken, gaat het over een zeer aanzienlijk belang en kon de werkgever invoering van de regeling niet voorzien.
De staatssecretaris van Financiën heeft cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad verklaart dit gegrond.
Volgens de Hoge Raad is de wetgever met de vormgeving van de regeling binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge gebleven. In aanmerking genomen dat de pseudo-eindheffing slechts is verschuldigd in geval van beëindiging van de dienstbetrekking na inwerkingtreding van de regeling, is de verschuldigdheid van de heffing daardoor mede afhankelijk van een na inwerkingtreding plaatsvindende gebeurtenis en in zoverre voorzienbaar.
Er is in het onderhavige geval ook geen sprake van een individuele buitensporige last, aldus de Hoge Raad. Er is geen sprake van strijd met artikel 1 EP.
Het Hof is niet toegekomen aan de vragen (a) of het zevende lid van artikel 32bb Wet LB ten onrechte onderscheid maakt tussen aandelenregelingen, zoals in het onderhavige geval, en aandelenoptieregelingen en (b) of het ontbreken van een tegenbewijsmogelijkheid in strijd is met artikel 1 EP.
De Hoge Raad beantwoordt beide vragen ontkennend.
Conform A-G Niessen.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2009
Instantie
HR
Datum instantie
20 juni 2014
Rolnummer
13/01431
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:1463
bwbid=bwbr0&artikel=32bb,bwbr0002471&artikel=10a&lid=6,bwbr0002471&artikel=32bb&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina