De plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel ‘Spoedreparatie fiscale eenheid’ vindt plaats in week 6 van 2019. De staatssecretaris heeft in de nota naar aanleiding van het verslag meer duidelijkheid verschaft over de werking van het spoedreparatieregime, maar er zijn ook nog veel onduidelijkheden. Michel Ruijschop gaat in deze opinie in vijf delen uitvoerig in op de laatste stand van zaken.
In deze opinie in vijf delen sta ik stil bij de ontwikkelingen rondom het wetsvoorstel ‘Spoedreparatie fiscale eenheid’.
Naar verwachting vindt de voltooiing van het wetsvoorstel ‘Spoedreparatie fiscale eenheid’ pas in het voorjaar van 2019 plaats. Voor een wetsvoorstel van een dergelijke importantie is een (parlementaire) behandeling van meer dan een jaar te lang.
In dit deel besteed ik aandacht aan de nota naar aanleiding van het verslag in het algemeen. In de daarna volgende delen ga ik achtereenvolgens in op de vier genoemde regelingen waarvoor met ingang van 1 januari 2018 de fiscale eenheid dient te worden weggedacht.
De antwoorden die de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag geeft, verschaffen veel meer duidelijkheid op een aantal punten. Ook doet de staatssecretaris een aantal voor de praktijk zeer welkome toezeggingen. In dat opzicht kan de nota naar aanleiding van het verslag wel worden betiteld als ‘de echte toelichting’. Het is best begrijpelijk dat ten aanzien van materie die zo complex is als het spoedreparatieregime sprake is van voortdurend voortschrijdend inzicht bij het ambtenarenteam (en overigens ook in de praktijk) dat belast is met dit wetsvoorstel. Maar gelet op het grote aantal, deels ook voor de hand liggende, vragen dringt zich bij mij de gedachte op dat men bij het opstellen van de memorie van toelichting bewust enkele heikele punten heeft laten liggen. Zeker gelet op de terugwerkende kracht van het spoedreparatieregime valt dit naar mijn mening wel te betreuren. Een vroege identificatie van de meest prangende vragen leidt naar mijn mening tot een betere regeling, aangezien dan meer tijd is voor een grondige parlementaire behandeling.
Uit de nota blijkt overigens wel dat de marges voor toezeggingen en/of soepele toepassing in de praktijk vrij gering zijn. De reden is dat elke versoepeling van het spoedreparatieregime ten aanzien van een bepaald punt zich (mogelijk) vertaalt in een (vrees voor) equivalente vergroting van het bereik van de per-elementbenadering in grensoverschrijdende gevallen. Zo wijst de staatssecretaris het verzoek om een structureel karakter te geven aan de overgangsregeling bij de toepassing van artikel 10a Wet VpB 1969 af en is hij mede daarom evenmin geporteerd van de gedachte om van de € 100.000 drempelvrijstelling in dat overgangsrecht tot ‘echte’ franchise te promoveren.
Een belangrijk onderwerp dat rondom dit wetsvoorstel zweeft, en tevens ook weer in deze nota aan de orde komt, is de toekomst van de fiscale eenheid. Duidelijk wordt eens temeer dat, alle discussies in de literatuur ten spijt, de staatssecretaris koers houdt richting een beperkt groepsregime en het vigerende fiscale-eenheidsregime fundamenteel ter discussie stelt. Hoewel formeel alle opties worden opengehouden, blijkt ook uit deze nota wederom dat de staatssecretaris niet is gecharmeerd van een grensoverschrijdende fiscale eenheid en evenmin warme gevoelens koestert voor een structureel spoedreparatieregime. Het lijkt erop dat de dagen van de fiscale eenheid zijn geteld. De staatssecretaris formuleert overigens wel minimale vereisten voor het nieuwe Nederlandse groepsregime: het onderling verrekenen van winsten en verliezen zal onderdeel worden van het nieuwe groepsregime. In het voorjaar van 2019 zal een ‘keuzedocument’ worden gepubliceerd, dat vervolgens ter consultatie aan de belangstellenden zal worden aangeboden. Daarna volgt een ‘hoofdlijnenbrief’ met daarin de reactie van de staatssecretaris naar aanleiding van de consultatie en een schets van de nieuwe Nederlandse ‘groepsverlichtingsregeling’. Het formele wetsvoorstel is men voornemens medio 2020 naar de Tweede Kamer te zenden. De kans is aanzienlijk dat deze nieuwe regeling niet meer is gebaseerd op de ‘toerekeningsgedachte’ (fiscale consolidatie) omdat deze eigenschap van de fiscale eenheid juist de problemen heeft opgeleverd die tot haar eigen ondergang hebben geleid, althans dat is de mening van de staatssecretaris. Het behoeft geen betoog dat een transitie naar een veel beperkter groepsregime in de Wet VpB 1969 heel wat voeten in de aarde zal hebben. De fiscale eenheid is diep geworteld in de broncode van de Nederlandse vennootschapsbelasting, en vervlochten met tal van andere regelingen in en buiten de Wet VpB 1969. Niet in de laatste plaats rijzen voorts complexe vraagstukken van overgangsrechtelijke aard.
Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt duidelijk dat de fiscale eenheid moet worden weggedacht alsof er nooit een fiscale eenheid is geweest.
In het voorgestelde artikel 15, lid 16, Wet VpB 1969 zal worden geregeld dat een aantal met name genoemde regelingen met ingang van 1 januari 2018 moet worden toegepast als ware er geen fiscale eenheid. In de voorgestelde eerste volzin van die bepaling wordt daaraan toegevoegd dat dit ‘wegdenken’ van de fiscale eenheid voor de genoemde regelingen dient te geschieden ‘met inachtneming van alle regelingen die daarmee verband houden’. Wat hiermee precies werd bedoeld, bleef tot op heden enigszins obscuur. In deze nota verschaft de staatssecretaris wel de nodige helderheid. Het komt er eigenlijk op neer dat de desbetreffende bepaling (bijvoorbeeld artikel 10a Wet VpB 1969) moet worden toegepast op basis van fictieve zelfstandigheid, waarbij alle regelingen die in een situatie zonder de fiscale eenheid direct van invloed zouden zijn op de uitkomst van de toepassing van de desbetreffende bepaling ook moeten worden toegepast alsof er geen fiscale eenheid zou zijn. De staatssecretaris noemt bij wijze van voorbeeld een aantal regelingen,
Dat de uitvoering van het spoedreparatieregime door de Belastingdienst problematisch is, wisten wij al uit de memorie van toelichting en de uitvoeringstoetsen bij het voorstel van wet. In de nota naar aanleiding van het verslag maakt de staatssecretaris wel een aantal opmerkingen die nader licht werpen op de uitvoeringsperikelen. Zo merkt hij op dat het spoedreparatieregime vooral internationaal opererende ondernemingen raakt, die doorgaans worden bijgestaan door advieskantoren.
Zie voor het effect van de spoedreparatie op:
- artikel 10a Wet VpB 1969: NLF Opinie 2019/5;
- de beleggingsdeelneming: NLF Opinie 2019/6;
- artikel 13l Wet VpB 1969: NLF Opinie 2019/7;
- artikel 20a Wet VpB 1969: NLF Opinie 2019/8.