Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is onderdeel van een wereldwijd concern. Zij is naar Amerikaanse fiscale maatstaven transparant. X was tot 1 februari 2008 als moedermaatschappij met bv 1 en bv 2 gevoegd in een fiscale eenheid voor de vpb. Per 1 februari 2008 is een aantal vennootschappen aan de fiscale eenheid toegevoegd, waaronder bv 3 en bv 4.

Voor Hof Den Haag was in geschil of bij de berekening van de belastbare winst van X, als moedermaatschappij van de fiscale eenheid, aftrek kan plaatsvinden van de verschuldigde rente betreffende (i) een door US Inc aan X verstrekte lening van € 482.000.000 (periode 1 juli 2009 tot 14 december 2010) en (ii) door Luxco aan bv 2 en bv 3 verstrekte leningen van € 191.000.000 en € 291.000.000 (periode vanaf 14 december 2010) (hierna tezamen: de groepsleningen). Meer in het bijzonder was in geschil (a) of de rentelasten zakelijk zijn, (b) of toepassing van het leerstuk van fraus legis aan de aftrek in de weg staat, (c) of de renteaftrek moet worden toegestaan op basis van het Unierecht, en (d) of artikel 10a Wet VpB1969 (tekst voor de jaren 2009 en 2010) de aftrek van de rentelasten verhindert. Het Hof heeft geoordeeld dat rentelasten ten laste van de winst van X komen.

Volgens het Hof zijn de rentelasten zakelijke financieringslasten die in beginsel voor aftrek in aanmerking komen. Het Hof heeft daartoe overwogen dat een handelen van X in het belang van het concern moet worden gezien als een handelen met het oog op de zakelijke belangen van haar eigen onderneming als onderdeel van het concern als geheel. Een dergelijk handelen kan niet worden gelijkgesteld met het bevredigen van persoonlijke behoeften van de aandeelhouder als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2002 (36.453, ECLI:NL:HR:2002:AB2865).

Het Hof heeft verder geoordeeld dat artikel 10a Wet VpB 1969 niet in de weg staat aan aftrek van de door X verschuldigde rente op de groepsleningen. Volgens het Hof bestaat voldoende parallellie tussen de groepsleningen en de externe financiering daarvan, waardoor is voldaan aan de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, aanhef en onderdeel a, Wet VpB 1969.

Het zogenoemde Bosal-gat vormt volgens het Hof voor de omleidingen van de geleende gelden via Nederlandse vennootschappen een voldoende verklaring voor het door X als gevolg van de renteaftrek genoten voordeel. Naar het oordeel van het Hof gaat het daarom niet om een uitholling van de grondslag van de vpb, zodat het beroep van de Inspecteur op fraus legis faalt.

Voor zover de staatssecretaris in cassatie opkomt tegen de voormelde oordelen van het Hof, worden deze door de Hoge Raad verworpen. De oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook het middel dat is gericht tegen het oordeel van het Hof dat X met succes een beroep heeft kunnen doen op de door het Unierecht gewaarborgde vrijheid van vestiging faalt. Aangezien uit het voorgaande volgt dat het Nederlandse nationale recht aftrek toelaat van de door X verschuldigde rente op de groepsleningen, komt de vraag of toepassing van dit nationale recht in strijd is met de Unierechtelijke vrijheid van vestiging niet aan de orde.

Het cassatieberoep van de staatssecretaris wordt ongegrond verklaard. Gelet hierop vervalt het incidentele cassatieberoep van X.

Conform Conclusie A-G Wattel (NLF 2020/1938, met noot van Brandsma).

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2006-2010
Instantie
HR
Datum instantie
9 juli 2021
Rolnummer
19/05112
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1102
Auteur(s)
dr. J. van Strien
PKF Wallast/Vrije Universiteit/Radboud Universiteit
NLF-nummer
NLF 2021/1446
Aflevering
22 juli 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4450
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=1,bwbr0002672&artikel=10a&lid=3,bwbr0002672&artikel=10b,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8b,bwbr0002672&artikel=8c,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10b,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8b,bwbr0002672&artikel=8c

Naar de bovenkant van de pagina