Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Erflater X was eigenaar van een woning en een perceel grond met boomgaard, een werktuigenberging en een houten tuinhuis. Tussen de woning en het perceel zijn diverse woningen en zijstraten gelegen. De afstand tussen beide objecten is (minstens) 500 meter. De bestemming van het perceel volgens het bestemmingsplan is agrarisch.

De WOZ-waarden van de onroerende zaken zijn voor het tijdvak 2014 vastgesteld op € 170.000 (woning) en na bezwaar € 33.000 (perceel). Voor het perceel is een aanslag OZB opgelegd naar het tarief voor niet-woningen.

Hof Den Haag heeft geoordeeld dat (a) de woning en het perceel terecht als twee afzonderlijke onroerende zaken voor de Wet WOZ zijn aangemerkt, (b) de waarde van de woning juist is vastgesteld en (c) de aanslag OZB voor het perceel terecht is vastgesteld naar het tarief voor niet-woningen. Het Hof heeft zijn oordeel dat geen sprake is van een samenstel gebaseerd op de uiterlijke kenmerken van beide objecten en de omstandigheid dat zij afzonderlijk van elkaar verkocht kunnen worden.

De erven van X komen in cassatie op tegen dit oordeel van het Hof met de stelling dat het perceel dienstbaar is aan de woning.

Volgens de Hoge Raad heeft het Hof deze stelling echter kennelijk verworpen. De uitspraak van het Hof geeft op dit punt geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De uitspraak is ook niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Het betoog tegen het oordeel van het Hof dat de waarde van de woning juist is vastgesteld, wordt door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 Wet RO verworpen.

De erven komen wel terecht op tegen het oordeel van het Hof met betrekking tot de toepassing van het tarief voor het perceel.

Bij zijn oordeel dat het perceel niet in hoofdzaak tot woning dient, is het Hof er klaarblijkelijk van uitgegaan dat het zich op het perceel bevindende tuinhuis op zichzelf beschouwd naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen en daarom is aan te merken als woning (vgl. HR 16 september 2016, 15/04476, ECLI:NL:HR:2016:2084). In cassatie is dat uitgangspunt niet bestreden.

Bij de toerekening op de voet van artikel 220a, lid 2, Gemw moet niet alleen de waarde van de tot woning dienende opstal in aanmerking worden genomen, maar tevens de waarde van de ondergrond en van de volledig aan de bewoning dienstbare overige delen, zoals tuinen, garages en schuren. Het Hof heeft dit miskend.

De zaak wordt daarom op dit punt verwezen naar Hof Amsterdam.

Anders Conclusie A-G IJzerman.

In navolging van de Rechtbank en het Hof, alsmede in overeenstemming met de conclusie van de A-G, oordeelt de Hoge Raad dat de hobbyboomgaard een zelfstandig WOZ-object is. Anders dan voornoemde instanties oordeelt de Hoge Raad vervolgens dat de hobbyboomgaard voor de OZB wellicht als woning moet worden aangemerkt.

Objectafbakening

Het Hof heeft zijn oordeel dat geen sprake is van een samenstel gebaseerd op de uiterlijke kenmerken van de woning en de hobbyboomgaard en de omstandigheid dat zij afzonderlijk van elkaar verkocht kunnen worden. Daarmee heeft het Hof terecht kennelijk de stelling van belanghebbenden verworpen dat de hobbyboomgaard dienstbaar is aan de woning, zodat de boomgaard als zelfstandig WOZ-object kwalificeert, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
14 juli 2017
Rolnummer
16/05306
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:1328
Auteur(s)
Mark Smits
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2017/1775
Aflevering
27 juli 2017
Judoreg
NFB622
bwbr0005416&artikel=220,bwbr0007119&artikel=16,bwbr0007119&artikel=16,bwbr0007119&artikel=17,bwbr0007119&artikel=17

Naar de bovenkant van de pagina