Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in de aangifte IB/PVV 2013 een totaal aan bezittingen aangegeven van € 157.330, geheel bestaande uit ‘bank- en spaartegoeden en premiedepots in Nederland’. De in 2013 ontvangen rente over de tegoeden beliep € 3.354. De over het aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen geheven belasting beloopt € 1.634.

In geschil is de vraag of de vermogensrendementsheffing van artikel 5.2, lid 1, Wet IB 2001 in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP).

Hof Amsterdam acht op ‘regelniveau’ in 2013 sprake van een schending van de op grond van artikel 1 EP vereiste ‘fair balance’. Het Hof ziet zich echter niet voor de taak gesteld zelf rechtsherstel te bieden. Hiervoor dient een termijn aan de wetgever te worden gegund. Verder heeft het Hof geoordeeld dat de totale inkomens- en vermogenspositie van X in aanmerking moet worden genomen in de beoordeling of de belastingheffing in box 3 voor X een individuele en buitensporige last vormt en dat een dergelijke last zich bij X niet voordoet. Het Hof heeft het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel verworpen.

X heeft cassatieberoep ingesteld maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond. Hij verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019 (17/05606, ECLI:NL:HR:2019:816).

Ook het incidenteel cassatieberoep van de staatssecretaris is ongegrond. De Hoge Raad verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019 (18/00690, ECLI:NL:HR:2019:817, NLF 2019/1465).

Anders Conclusie A-G Ettema (NLF 2019/0125, met noot van Dusarduijn).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
14 juni 2019
Rolnummer
18/00480
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:946
Auteur(s)
mr. dr. S.M.H. Dusarduijn RB
Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2019/1466
Aflevering
27 juni 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2557
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina