Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze parkeerbelastingzaak stelt X (belanghebbende) zich op het standpunt dat Rechtbank Rotterdam ten onrechte een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 50 heeft toegekend. X verzoekt om een vergoeding van € 500, omdat het geschil geen betrekking heeft op een zeer gering financieel belang van minder dan € 15.

Hof Den Haag verklaart het hoger beroep gegrond.

De redelijke termijn is overschreden met afgerond zes maanden.

In het onderhavige geval dient op grond van overweging 3.5 van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (22/04592, ECLI:NL:HR:2024:853, NLF 2024/1413, met noot van Nent) de aanspraak van X op vergoeding van immateriële schade te worden geëerbiedigd. Dat betekent dat er geen ruimte is om af te wijken van het uitgangspunt dat per halfjaar een schadevergoeding van € 500 wordt toegekend. De Rechtbank heeft mitsdien ten onrechte een schadevergoeding van € 50 toegekend.

De schadevergoeding dient ten laste te komen van de Heffingsambtenaar, aangezien de termijnoverschrijding heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase. Voorts wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van X ten bedrage van € 218,75, uitgaande van een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,25 (zeer licht).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
24 juli 2024
Rolnummer
23/825
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:1368
NLF-nummer
NLF 2024/1867
Aflevering
13 augustus 2024

Naar de bovenkant van de pagina