Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(3)
- Jurisprudentie(80)
- Commentaar NLFiscaal(9)
- Literatuur(9)
- Recent(3)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(2)
Samenvatting
In deze zaak oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag belastingrente aan X (belanghebbende) in rekening heeft gebracht. De Rechtbank stelt vast dat de aangifte IB/PVV 2018 te laat is ingediend. Op grond van artikel 30fc, lid 1 en 2, AWR dient de belastingrente berekend te worden over het tijdvak vanaf zes maanden vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting verschuldigd is en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 IW 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting. Anders dan X stelt, is het in rekening brengen van belastingrente gebaseerd op een wettelijke grondslag. De berekening van de Inspecteur is juist.
Voor zover X heeft bedoeld te stellen dat de rente onredelijk hoog is, stelt de Rechtbank voorop dat de Rechtbank niet kan oordelen over de redelijkheid van de wettelijke bepalingen inzake de belastingrente.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats (Duitsland), belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
1. Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 7 april 2021.
1.2. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 141.919. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 3.019 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking IB/PVV).
1.3. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen uit werk en woning van € 46.140. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 126 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking Zvw).
1.4. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6. De rechtbank heeft de beroepen voor het eerst op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur]. Belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.7. Op 30 oktober 2022 heeft belanghebbende om 17:45 uur een sms-bericht gestuurd aan de griffier. Hierin staat: “Geachte, zojuist terug uit het buitenland. U had gebeld. Ik heb recent proberen in te loggen voor de meeting maar dat lukte niet. Verder voel ik mij overvallen want ik heb geen advocaat kunnen mobiliseren. 1. Aanleg beschouw ik als verloren maar daarom zal ik nu een hoger beroep advocaat inschakelen. Niet voornemens enige vorm van rente aan de staat te betalen. Nooit. Niemand krijgt tegenwoordig rente. Tot aan het Hooggerechtshof!
Hoogachtend [belanghebbende]”
1.8. De rechtbank heeft naar aanleiding van het ontvangen sms-bericht het onderzoek heropend en de beroepen nogmaals, op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur]. Belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.9. De rechtbank heeft onderzocht of belanghebbende behoorlijk is uitgenodigd, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft bij aangetekende brief (hierna: de brief), verzonden op 9 november 2022 en gericht aan belanghebbende op het door hem aangegeven adres, [adres] te [postcode] [plaats] [land], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. De brief is retour gekomen. De griffier heeft de uitnodiging op 21 december 2022 per gewone post naar het voornoemd adres verzonden. Tevens heeft de griffier de uitnodiging voor de zitting van 17 januari 2023 op 9 november 2022 per e-mail toegezonden aan het door belanghebbende doorgegeven e-mailadres [e-mailadres]. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting uitgenodigd.
2. Feiten
2.1. De gemachtigde van belanghebbende heeft om uitstel verzocht voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2018 van belanghebbende. De inspecteur heeft uitstel verleend tot 1 mei 2020.
2.2. Belanghebbende heeft op 15 mei 2020 aan de inspecteur verzocht om drie maanden aanvullend uitstel voor het indienen van zijn aangifte IB/PVV 2018. De inspecteur heeft uitstel verleend tot 1 augustus 2020.
2.3. Met dagtekening 26 augustus 2020 is aan belanghebbende een herinnering gestuurd voor het doen van aangifte IB/PVV 2018.
2.4. Belanghebbende heeft op 10 september 2020 aangifte IB/PVV 2018 gedaan.
2.5. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 zijn, overeenkomstig de aangifte, opgelegd met dagtekening 5 november 2020. Gelijktijdig heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.
2.6. Het bezwaar van belanghebbende tegen de rentebeschikkingen IB/PVV en Zvw is ongegrond verklaard.
3. Beoordeling door de rechtbank
3.1. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht en tot juiste bedragen belastingrente in rekening heeft gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2. Belanghebbende stelt dat hij niet geïnformeerd is over de procedure van uitstel van betaling. Hij is van mening dat de belastingdienst hem had moeten wijzen op het feit dat dit gepaard ging met een boeterente van 4%. Verder stelt belanghebbende dat er geen grondslag is voor het percentage van 4%.
3.3. De inspecteur verwijst onder meer naar artikel 30fc en artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en concludeert dat de rentebeschikkingen terecht zijn vastgesteld op grond van de wettelijke bepalingen en juist zijn berekend.
3.4. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de aangifte ingediend is op 10 september 2020 en de aanslagen zijn opgelegd op 5 november 2020. Op grond van artikel 30fc, eerste en tweede lid, van de AWR dient de belastingrente berekend te worden over het tijdvak vanaf zes maanden vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting verschuldigd is en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting. Anders dan belanghebbende stelt, is het in rekening brengen van belastingrente gebaseerd op een wettelijke grondslag. De berekening die de inspecteur in het verweerschrift heeft opgenomen is juist.
3.5. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de rente onredelijk hoog is, stelt de rechtbank voorop dat de rechtbank niet kan oordelen over de redelijkheid van de wettelijke bepalingen inzake de belastingrente. In de wettelijke regeling is bepaald dat het percentage van de belastingrente voor de inkomstenbelasting ten minste 4 procent bedraagt. De wetgever heeft bij de invoering van de regeling van de belastingrente aansluiting gezocht bij de regeling verzuimrente van de Algemene wet bestuursrecht. De wetgever heeft daarmee beoogd het aangiftegedrag van de belastingplichtige te beïnvloeden.
Het is aan belastingplichtigen om eventuele ongewenste rente-effecten te voorkomen of beperken door tijdig een voorlopige aanslag te vragen of om een herziening van een reeds opgelegde voorlopige aanslag te verzoeken die zo goed mogelijk aansluit bij de feitelijk verschuldigde belasting. Gelet hierop wordt de stelling van belanghebbende dat de inspecteur belanghebbende had moeten wijzen op de verschuldigdheid van belastingrente verworpen. Van een boete(rente), zoals belanghebbende stelt, is geen sprake.
3.6. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
4. Conclusie en gevolgen
4.1. Nu de beroepen ongegrond zijn, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 31 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.