In deze zaak zijn door de Heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen aan X (belanghebbende) opgelegde aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 in geschil. X had zijn hoofdverblijf in Polen. Hij verbleef in voornoemde jaren resp. 51 dagen (2020), 63 dagen (2021) en 71 dagen (2022) in een gehuurde woning in Vlissingen. Tevens huurde hij in die jaren een kamer in Gorinchem.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht op basis van hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd – mede bezien in het licht van foto’s waaruit blijkt dat er op enig moment verschillende spullen, waaronder een stretcher, wasrek, stofzuiger, projectiescherm en apparatuur, in de woning aanwezig waren – het vermoeden gewettigd dat de woning in de jaren 2020, 2021 en 2022 meer dan negentig dagen gemeubileerd was.
X slaagt er echter in om dit vermoeden te ontzenuwen. Hij heeft hiertoe verklaard dat hij zijn werk als technisch monteur op verschillende plekken in de wereld uitvoert en daarom gedurende het jaar op verschillende plekken verblijft. Hij heeft tevens verklaard dat hij de spullen, ook die op de foto’s te zien zijn, meeneemt als hij vertrekt naar een volgende plek. De Rechtbank acht de verklaringen geloofwaardig. Aldus is niet aannemelijk geworden dat de woning in de jaren 2020, 2021 en 2022 meer dan negentig dagen was gemeubileerd. Daarmee is niet aan alle voorwaarden voor heffing van forensenbelasting voldaan. De aanslagen worden vernietigd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaken tussen
belanghebbende, domicilie kiezende te plaats, belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 januari 2023.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 opgelegd.
1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen forensenbelastingen 2020, 2021 en 2022 bij uitspraken op bezwaar afgewezen.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [naam] .
Feiten
2. Belanghebbende had in de jaren 2020, 2021 en 2022 zijn hoofdverblijf in Polen.
2.1. Belanghebbende huurt sinds 1 maart 2019 een appartement aan de [adres] te [plaats] (de woning). Belanghebbende verbleef 51 dagen (2020), 63 dagen (2021) respectievelijk 71 dagen (2022) in de woning.
2.2. Belanghebbende huurde in de jaren 2020, 2021 en 2022 ook een kamer in Gorinchem.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen forensenbelasting 2020, 2021 en 2022 terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen forensenbelasting 2020, 2021 en 2022 ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering
4. Op basis van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Van die bevoegdheid heeft de raad van de gemeente Vlissingen gebruik gemaakt door een soortgelijke bepaling op te nemen in artikel 2 van de Verordening forensenbelasting 2020, 2021 en 2022 (de Verordeningen).
4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of belanghebbende de woning meer dan negentig dagen van de jaren 2020, 2021 en 2022 gemeubileerd voor zich beschikbaar hield.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank rust de bewijslast dat forensenbelasting mag worden geheven op de heffingsambtenaar. Dat betekent in dit geval dat de heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat de woning meer dan negentig dagen van de jaren 2020, 2021 en 2022 gemeubileerd was. De rechtbank merkt daarbij op dat het voor de heffingsambtenaar moeilijk kan zijn om aan die bewijslast te voldoen omdat hij daarbij afhankelijk is van hetgeen belanghebbende op dit punt aanlevert en verklaart. In zo’n geval is het mogelijk dat aan de door de heffingsambtenaar aangevoerde feiten vermoedens worden ontleend die ertoe kunnen leiden dat de stellingen van de heffingsambtenaar als juist worden beschouwd.
4.3. De heffingsambtenaar voert aan dat de woning beschikt over alle elementaire voorzieningen, zoals kook-, was- en sanitaire voorzieningen. Daarnaast wijst de heffingsambtenaar erop dat belanghebbende heeft verklaard dat hij in de woning slaapt op een stretcher. De rechtbank acht op basis van wat de heffingsambtenaar heeft aangevoerd – mede bezien in het licht van de door belanghebbende overgelegde foto’s waaruit blijkt dat er op enig moment verschillende spullen, waaronder een stretcher, wasrek, stofzuiger, projectiescherm en apparatuur, in de woning aanwezig waren – het vermoeden gewettigd dat de woning in de jaren 2020, 2021 en 2022 meer dan negentig dagen gemeubileerd was.
4.4. Het is vervolgens aan belanghebbende om het vermoeden te ontzenuwen dat de woning in de jaren 2020, 2021 en 2022 niet meer dan negentig dagen gemeubileerd was, zoals hij heeft gesteld. Daartoe is niet vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat het vermoeden onjuist is; voldoende is dat op basis van wat belanghebbende aanvoert redelijkerwijs moet worden getwijfeld aan de juistheid van het vermoeden. Belanghebbende heeft verklaard dat hij zijn werk als technisch monteur op verschillende plekken in de wereld uitvoert en daarom gedurende het jaar op verschillende plekken verblijft. Ter ondersteuning van deze verklaring heeft belanghebbende ter zitting zijn werkcontracten en verschillende overeenkomsten van kamerhuur aan de rechtbank en de heffingsambtenaar getoond. Belanghebbende heeft ook verklaard dat hij steeds alle spullen, ook die op de foto’s te zien zijn, meeneemt als hij vertrekt naar een volgende plek. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen van belanghebbende consistent en geloofwaardig zijn en daarom het vermoeden ontzenuwen dat de woning in ieder afzonderlijk kalenderjaar meer dan negentig dagen gemeubileerd was.
4.5. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat hij niet kan bewijzen dat belanghebbende de spullen in de woning steeds heeft achtergelaten en dus niet heeft meegenomen op de momenten dat hij uit de woning vertrok. De rechtbank begrijpt dat het moeilijk is om daarvoor bewijsmiddelen te overleggen, maar dit bewijsrisico komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van de heffingsambtenaar.
4.6. Het voorgaande betekent dat niet aannemelijk is geworden dat de woning in de jaren 2020, 2021 en 2022 meer dan negentig dagen was gemeubileerd. Daarmee is niet aan alle voorwaarden voor heffing van forensenbelasting voldaan. De heffingsambtenaar heeft de aanslagen forensenbelasting over de jaren 2020, 2021 en 2022 dus ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende wordt in het gelijk gesteld.
Conclusie en gevolgen
5. De beroepen zijn gegrond. De aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 zijn ten onrechte aan belanghebbende opgelegd en kunnen dus niet in stand blijven. De aanslagen forensenbelasting 2020, 2021 en 2022 worden daarom vernietigd.
5.1. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
vernietigt de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022;
bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 14 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.