Het beroep van X (belanghebbende) in een WOZ-zaak is door Rechtbank Gelderland niet-ontvankelijk verklaard, omdat X het griffierecht niet heeft betaald. X heeft herziening gevraagd van de uitspraak maar ter zitting heeft de gemachtigde het verzoek ingetrokken.
De Heffingsambtenaar heeft verzocht om een vergoeding van zijn proceskosten op grond van artikel 8:75, lid 1, Awb. Volgens de Heffingsambtenaar is sprake geweest van een nutteloze procedure, die hem veel tijd heeft gekost.
De Rechtbank acht sprake van onredelijk gebruik van procesrecht. Dit geldt temeer nu X ook in deze procedure het griffierecht niet heeft betaald.
Anders dan Rechtbank Oost-Brabant (27 december 2022, 21/361, ECLI:NL:RBOBR:2022:5684, NLF 2023/0148) is de Rechtbank van oordeel dat de kosten voor het bijwonen van de zitting als verletkosten in de zin van artikel 1, onderdeel e, Bpb kunnen worden aangemerkt. De Heffingsambtenaar is een ‘partij’. Dat het zittingswerk behoort tot de gewone werkzaamheden van de Heffingsambtenaar, doet daar niet aan af.
De Rechtbank veroordeelt X tot betaling van € 36,88 aan proceskosten aan de Heffingsambtenaar (1,5 uur tegen uurtarief van € 21,25 + € 5 parkeerkosten).
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van op het verzoek van
verzoekster, in vestigingsplaats, verzoekster (gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, de heffingsambtenaar.
Inleiding
De rechtbank heeft op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in de beroepszaak met zaaknummer AWB 20/4025. Bij brief van 16 februari 2022 heeft verzoekster herziening gevraagd van deze uitspraak als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het verzoek op 25 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde en, namens de heffingsambtenaar, [naam] deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
1. Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. In de uitspraak van 8 februari 2022 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende ter zake van de WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelasting van [adres] niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende het griffierecht niet had betaald.
3. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde het verzoek ingetrokken.
4. De heffingsambtenaar heeft verzocht om een vergoeding van zijn proceskosten op grond van artikel 8:75 lid 1 van de Awb. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van een nutteloze procedure, die hem veel tijd heeft gekost. Hij heeft verzocht om een vergoeding van € 42,50 per uur voor de tijd die hij heeft besteed aan het voorbereiden van de zitting en het bijwonen van de zitting, in totaal twee uur. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar verzocht om vergoeding van de parkeerkosten, begroot op € 5.
5. Belanghebbende voert verweer. Zij is van mening dat de heffingsambtenaar niet had hoeven komen op de zitting. Er was namelijk maar vijf minuten voor de behandeling van de zaak uitgetrokken. Daaruit had de heffingsambtenaar kunnen afleiden dat er geen inhoudelijke behandeling zou plaatsvinden. Dit had in dit geval te maken met het feit dat het griffierecht in de herzieningszaak evenmin is betaald. De heffingsambtenaar had eenvoudig kunnen bellen met de griffie van de rechtbank om te achterhalen of het nodig was dat hij zou komen.
6. Op grond van artikel 8:75 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter heeft moeten maken. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Hoewel belanghebbende geen natuurlijke persoon is, acht de rechtbank deze maatstaf als uitgangspunt bruikbaar in alle gevallen waarin het bestuursorgaan een kostenvergoeding vraagt ten laste van de belanghebbende.
7. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van onredelijk gebruik van procesrecht. Daarbij weegt de rechtbank mee dat belanghebbende van meet af aan moet hebben geweten dat haar verzoek kansloos was en dat zij geen goede verklaring heeft gegeven voor het indienen van het verzoek. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd betreft immers de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep omdat belanghebbende het griffierrecht niet had betaald. Zij heeft in de herzieningsprocedure niets aangevoerd dat kan afdoen aan dat oordeel. Daar komt bij dat zij ook in deze procedure het griffierecht niet heeft betaald.
8. De rechtbank begrijpt het verweer van belanghebbende aldus dat zij van mening is dat geen sprake is van in redelijkheid door de heffingsambtenaar gemaakte kosten. De rechtbank deelt dat standpunt niet. De heffingsambtenaar is uitgenodigd voor de zitting en heeft besloten te komen. Niets verplicht hem ertoe op basis van het feit dat maar vijf minuten voor de zaak is uitgetrokken op voorhand de rechtbank te vragen of zijn komst nodig is. Wat de hoogte van de vergoeding betreft overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan Rechtbank Oost-Brabant is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor het bijwonen van de zitting als verletkosten in de zin van artikel 1, onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden aangemerkt. Het gaat daarbij immers om verletkosten van “een partij”. De heffingsambtenaar is een partij. Het betreft kosten van tijdsverzuim voor het bijwonen van de zitting: in de tijd dat de heffingsambtenaar op de zitting heeft moeten zijn, heeft hij geen andere dingen kunnen doen. Dat het zittingswerk behoort tot de gewone werkzaamheden van de heffingsambtenaar, doet daar niet aan af. Wel is de tijdsduur beperkt tot de tijd van de zitting inclusief wachttijd en reistijd. Het inboeken en doorlezen van stukken wordt niet meegerekend. De rechtbank stelt het tijdsverzuim in redelijkheid op anderhalf uur. Tegen het uurtarief van € 21,25 heeft belanghebbende geen argumenten aangevoerd. Daarmee komt het te vergoeden bedrag aan verletkosten op € 31,88. Daarnaast bestaat recht op vergoeding van reiskosten. Gewoonlijk betreffen deze de kosten per openbaar vervoer tweede klas. De heffingsambtenaar heeft echter gevraagd om € 5 voor parkeerkosten. Dit is een lager bedrag dan de kosten van de trein, zodat de rechtbank het bedrag zal matigen tot de verzochte € 5.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt verzoekster tot betaling van € 36,88 aan proceskosten aan de heffingsambtenaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van H. van Huigenbos, griffier.