Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft gedurende het jaar 2017 aandelen in een Belgische vennootschap gekocht en verkocht. Op 23 juni 2017 is aan X dividend van € 21.150 uitgekeerd. Hierover heeft de Belgische fiscus bronbelasting geheven tegen een tarief van 30%.

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 heeft de Inspecteur voorkomingsaftrek verleend voor 15% van het ontvangen dividend, zijnde € 3.173. Vanwege het lage inkomen van X heeft de Inspecteur de nog te verrekenen buitenlandse bronheffing bij beschikking vastgesteld op € 3.173 (de voortwentelingsbeschikking).

X heeft in zijn aangifte IB/PVV 2018 een verzamelinkomen aangegeven van € 10.888, geheel bestaande uit belastbaar inkomen in box 3. Het belastbare inkomen uit werk en woning bedroeg, na aftrek van de persoonsgebonden aftrek wegens studiekosten, nihil.

Bij de aanslag IB/PVV 2018 heeft de Inspecteur op de verschuldigde belasting van € 3.266 het gehele bedrag aan nog te verrekenen buitenlandse bronheffing van € 3.173 in mindering gebracht, waarmee hij de nog te verrekenen buitenlandse bronheffing (impliciet) op nihil heeft gesteld. De Inspecteur heeft op het resterende bedrag van € 93 een deel van de totale heffingskorting van € 2.396, namelijk € 93, in mindering gebracht, zodat de te betalen belasting nihil is. Bij de aanslag is aldus een deel van de heffingskortingen niet benut, zijnde een bedrag van € 2.303.

X heeft beroep en hoger beroep ingesteld inzake de aanslag IB/PVV 2018. Hij bepleit bij Hof Arnhem-Leeuwarden een andere systematiek van verrekening waarbij een nieuwe voortwentelingsbeschikking wordt vastgesteld van € 2.303, welk bedrag in 2019 en volgende jaren kan worden verrekend.

Tussen partijen is, naar het oordeel van het Hof terecht, niet in geschil dat de Inspecteur de bepalingen in het Verdrag Nederland-België en de wettelijke bepalingen omtrent het berekenen van de belasting en de voorkoming van dubbele belastingen, op zichzelf genomen juist heeft toegepast. Volgens het Hof zijn er goede redenen om te kiezen voor de volgorde van verrekening van de voortwentelingsbeschikking en de heffingskortingen zoals is gedaan in de relevante belastingbepalingen. Het hoger beroep is ongegrond, aldus het Hof.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
28 februari 2023
Rolnummer
22/00376
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:1758
NLF-nummer
NLF 2023/0623
Aflevering
23 maart 2023
bwbr0011353&artikel=2.7,bwbr0011353&artikel=2.7,bwbr0011353&artikel=9.2,bwbr0011353&artikel=9.2,bwbr0012095&artikel=25a,bwbr0012095&artikel=25a

Naar de bovenkant van de pagina