BPM; geen waardevermindering i.v.m. schade(verleden); historische nieuwprijs
Hof Den Haag, 7 augustus 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(317)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent(2)
- Kennisgroepstandpunt(4)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft op aangifte een bedrag van € 2.135 aan BPM voldaan ter zake van de registratie van een Volkswagen Tiguan SUV. De datum van eerste toelating is 28 februari 2018. De Inspecteur heeft € 14.782 BPM nageheven.
In hoger beroep is in geschil (i) of de Inspecteur de juiste waardevermindering in verband met (ex-)schade in aanmerking heeft genomen, (ii) of de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd in verband met USA-specificaties en (iii) of de historische nieuwprijs juist is vastgesteld.
Hof Den Haag oordeelt met Rechtbank Den Haag dat geen schade in aanmerking hoeft te worden genomen. Uit de tot het taxatierapport behorende foto’s blijkt geenszins dat de door X gestelde (omvangrijke) schade meer zou inhouden dan normale gebruikssporen en ook de foto’s in het rapport van DRZ tonen een auto zonder schade.
X maakt verder niet aannemelijk dat de USA-specificaties moeten leiden tot een waardevermindering van de handelsinkoopwaarde.
Het Hof volgt wel de berekening van X van de historische nieuwprijs van de auto. Dit leidt ertoe dat de naheffingsaanslag wordt verminderd tot € 9.396 conform het meer subsidiaire standpunt van X.
BRON
Uitspraak van 7 augustus 2024 in het geding tussen
X bv te Z, belanghebbende, (gemachtigde: S.M. Bothof)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR22/2779.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 14.782 (de naheffingsaanslag), bij gelijktijdige beschikking is € 1 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag in stand gelaten.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 365 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 548 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 2.135 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Volkswagen Tiguan SUV (de auto). De datum van eerste toelating is 28 februari 2018.
2.2. In de aangifte bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 18 november 2020 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 42.962 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 18.093 (Eurotaxglass’s). Hierop heeft de taxateur € 14.216 (72% van € 19.744) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto en € 1.809 voor overige waardeverminderende factoren. De handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 2.068.
2.3. Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 30 november 2020 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport van DRZ), verzonden op 2 december 2020. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 55.120 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 24.361 (XRAY). DRZ heeft geen aftrek wegens schade toegepast. In het rapport staat onder meer:
2.4. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 22.254 (Eurotaxglass’s met bijstelling markt- en dealersituatie) en heeft bij de berekening van de verschuldigde bpm rekening gehouden met een extra leeftijdskorting van € 1.431.
2.5. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag in stand gelaten.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is (i) of de Inspecteur de juiste waardevermindering in verband met (ex-) schade in aanmerking heeft genomen, (ii) of de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd in verband met USA-specificaties, en (iii) of de historische nieuwprijs juist is vastgesteld.
4.2. Belanghebbende concludeert:
- tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
- tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
- primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag;
- subsidiair tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 80.966, tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 19.754, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 10.236 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 8.101; en
- meer subsidiair tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 80.966, tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 22.254, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 11.531 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 9.396.
Voort verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Waardevermindering in verband met schade en USA-specificaties
5.1. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken.
5.2. De beoordelaar van DRZ heeft geen schade in aanmerking genomen. De afwijzing voor de door belanghebbende gestelde schade is in het rapport van DRZ per onderdeel toegelicht. Belanghebbende stelt dat DRZ ten onrechte geen schade in aanmerking heeft genomen en verwijst daarbij naar het taxatierapport. Verder verwijst belanghebbende naar het beleid dat in de branche zou zijn ontwikkeld ter onderkenning van “het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade”. De Inspecteur stelt dat het taxatierapport van belanghebbende materiële gebreken heeft. Het lijkt erop dat de auto deels is hersteld voordat het taxatierapport werd opgemaakt. Het taxatierapport geeft dus niet de werkelijke toestand van de auto weer. De taxatie is in 15 minuten verricht, waarbij 95 foto’s zijn genomen die de gestelde schade niet tonen.
5.3. De Rechtbank heeft op goede gronden beslist dat geen schade in aanmerking hoeft te worden genomen. Het enkele opsommen van gebreken onder opgave van de daaraan verbonden reparatiekosten in een taxatierapport is, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet voldoende om schade aannemelijk te maken. Uit de tot het taxatierapport behorende foto’s blijkt geenszins van de door belanghebbende gestelde (omvangrijke) schade die meer zou inhouden dan normale gebruikssporen en ook de foto’s in het rapport van DRZ tonen een auto zonder schade. Indien toch sprake was van schade, had belanghebbende met herstel moeten wachten tot na de inspectie door DRZ. Belanghebbende heeft voorts, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de Belastingdienst in het algemeen, dan wel de Inspecteur in het bijzonder, een beleid voert met betrekking tot de hantering van zogenoemde innameprotocollen.
5.4. Belanghebbende voert verder aan dat de auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en daarom op bepaalde punten afwijkt van de auto uit de koerslijst. Deze afwijkende USA-specificaties dienen tot een waardevermindering te leiden, aldus belanghebbende. De handelsinkoopwaarde dient in ieder geval te worden verminderd met een bedrag van € 1.809 in verband met de hogere verzekeringspremie als gevolg van de hogere nieuwprijs van de auto ten opzichte van het referentievoertuig. Daarnaast dient € 1.500 in mindering te worden gebracht op de handelsinkoopwaarde in verband met een niet-functionerende radio als gevolg van afwijkende AM/FM frequenties in de Verenigde Staten, aldus belanghebbende.
5.5. Dat de auto USA-specificaties heeft, betekent op zich niet dat de handelsinkoopwaarde benedenwaarts moet worden bijgesteld. In het taxatierapport is weliswaar geconstateerd dat de auto voor de Amerikaanse markt is gebouwd, maar daaraan worden geen concrete gevolgen verbonden. Uit het taxatierapport is ook niet af te leiden dat de door de taxateur toegepaste waardevermindering van € 1.809 verband houdt met een hogere verzekeringspremie. Op één van de foto’s van DRZ is bovendien te zien dat de radio is ingesteld op een FM-frequentie, zodat niet aannemelijk is geworden dat de radio niet functioneert. Belanghebbende heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat de USA-specificaties moeten leiden tot een waardevermindering van de handelsinkoopwaarde.
5.6. Het primaire standpunt van belanghebbende faalt.
Waardevermindering in verband met schadeverleden
5.7. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto door schade blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade aan de auto geheel is hersteld. Belanghebbende stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 2.500 en baseert zich daarbij op de TMV-richtlijn.
5.8. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, volgt dat een belastingplichtige die stelt dat een schadeverleden een waardeverminderende invloed heeft op het voertuig, dit dient aan te tonen door middel van een deskundigenonderzoek. De verwijzing naar de TMV-richtlijn en een berekening op grond daarvan is onvoldoende als bewijs voor een waardevermindering in verband met het schadeverleden, omdat hiermee niet concreet is onderbouwd hoe het schadeverleden van de auto in dit specifieke geval de waarde negatief beïnvloedt.
Historische nieuwprijs
5.9. Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, volgt dat de catalogusprijs wordt vermeerderd met het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Hierover bestaat tussen partijen geen verschil van mening meer. Wat partijen wel verdeeld houdt, is op welk bedrag de netto catalogusprijs van de auto dient te worden bepaald.
5.10. Artikel 9, lid 5, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 bepaalt dat onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto’s en motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald. Tussen partijen is niet in geschil dat van de auto geen netto catalogusprijs bekend is. Deze dient dus door vergelijking te worden bepaald.
5.11. Belanghebbende is voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in haar subsidiaire en meer subsidiaire standpunt uitgegaan van hetzelfde referentievoertuig als de Inspecteur. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de auto op dezelfde wijze afschrijft als dit referentievoertuig. Dit betekent dat de netto catalogusprijs moet worden aangepast. Naast het verschil in uitstoot heeft de auto meer vermogen dan het referentievoertuig en dit heeft gevolgen voor de netto catalogusprijs, aldus de Inspecteur. Belanghebbende bestrijdt dit. Het gebruikte referentievoertuig is het meest geschikt en als de catalogusprijs door vergelijking moet worden bepaald, is dit voertuig goed vergelijkbaar.
5.12. Het Hof kan het standpunt van de Inspecteur niet volgen. Als het grotere vermogen van de auto (137 kWh versus 132 kWh voor het referentievoertuig) al gevolgen heeft voor de netto catalogusprijs, betekent dit dat de netto catalogusprijs eerder naar boven dient te worden aangepast dan naar beneden. Als er al een prijsverschil is, is een auto met meer vermogen logischerwijs duurder dan een auto met minder vermogen. Dit is in het nadeel van de Inspecteur, omdat de historische nieuwprijs – en dus de afschrijving – dan hoger wordt. Geen van beide partijen heeft onderbouwd welk effect, laat staan hoe groot dit is, het grotere vermogen heeft op de netto catalogusprijs van de auto. Ervan uitgaande dat het gebruikte referentievoertuig inderdaad het best vergelijkbare voertuig is dat in Nederland rondrijdt, ziet het Hof ook geen aanknopingspunt om de netto catalogusprijs van de auto op een andere manier vast te stellen. Evenmin volgt het Hof de conclusie van de Inspecteur dat bij gebreke van een netto catalogusprijs dan de tabel maar moet worden toegepast. Het Hof zal de berekening van de historische nieuwprijs van belanghebbende daarom volgen.
5.13. Het voorgaande betekent dat de historische nieuwprijs dient te worden vastgesteld op € 80.966 (netto catalogusprijs van € 30.225 + omzetbelasting van € 6.347 + (historische) bruto bpm van € 44.394).
Conclusie naheffingsaanslag
5.14. Gelet op het voorgaande dient de naheffingsaanslag te worden verminderd conform het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende.
Belastingrente
5.15. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de beschikking belastingrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
Slotsom
5.16. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor bezwaar, beroep en hoger beroep berekend op € 4.120 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, waarde per punt € 310; 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 875, wegingsfactor 1).
6.2. Voorts dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor beroep en hoger beroep van in totaal € 913 (€ 365 + € 548) te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 9.396;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.120; en
- gelast de Inspecteur belanghebbende het betaalde griffierecht van € 913 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, A. van Dongen en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 7 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.