Geen hogere aftrek zorgkosten; geen sprake van etnisch profileren
Rechtbank Gelderland, 13 april 2021
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft een dubbele nationaliteit, namelijk de Nederlandse en de Marokkaanse. Hij heeft in de aangifte IB/PVV 2016 onder meer een bedrag van € 3.065 aan aftrek specifieke zorgkosten opgevoerd. De Inspecteur heeft bij het regelen van de aangifte vragen gesteld en na controle een lager bedrag aan specifieke zorgkosten in aftrek toegestaan.
X heeft beroep ingesteld. Hij stelt onder meer dat sprake is van etnisch profileren, waardoor hij ongunstiger wordt behandeld dan personen zonder dubbele nationaliteit.
Rechtbank Gelderland heeft in een tussenuitspraak van 24 december 2020 (20/379, ECLI:NL:RBGEL:2020:6870) geoordeeld dat de aangifte terecht is gecorrigeerd en dat de Inspecteur het geleverde bewijs niet strenger heeft beoordeeld dan gebruikelijk is. De Rechtbank heeft verder geoordeeld dat de Inspecteur onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aangifte van X niet is uitgeworpen op basis van dubbele nationaliteit. De zaak was aangehouden.
De Inspecteur heeft in een nadere motivering uiteengezet hoe de aangifte van X in het aanslagbelastingensysteem door selectiemodules is behandeld en voor uitworp is uitgekozen. Op grond van deze uiteenzetting heeft de Inspecteur volgens de Rechtbank aannemelijk gemaakt dat bij de uitworp van de aangifte van X voor controle geen sprake is geweest van direct dan wel indirect etnisch profileren vanwege zijn dubbele nationaliteit. De Rechtbank benadrukt verder haar in de tussenuitspraak gegeven oordeel dat het geleverde bewijs van X in deze zaak niet strenger is beoordeeld dan gebruikelijk. De Inspecteur heeft hierbij de vaste lijn van de jurisprudentie gevolgd.
De Rechtbank geeft nog aan dat zij er begrip voor heeft dat X redenen heeft om wantrouwen te koesteren over het systeem van de Belastingdienst, maar dat het gevoel van wantrouwen voor deze aanslag IB/PVV 2016 niet op zijn plaats is.
BRON
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van in de zaak tussen
naam eiser, te woonplaats, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 23 november 2018 aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (aanslagnummer: [aanslagnummer] ), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.150, alsmede een beschikking belastingrente van € 252.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.907.
Eiser heeft daartegen op 4 december 2019 bij de rechtbank Overijssel, na doorzending door de rechtbank Gelderland ontvangen op 20 januari 2020, digitaal beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via beeldbellen op 21 oktober 2020. Eiser heeft deelgenomen. Namens verweerder hebben [naam 1] en [naam 2] deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Desgevraagd hebben partijen aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat uitspraak wordt gedaan zonder nadere zitting.
De rechtbank heeft op 24 december 2020 een tussenuitspraak gedaan. In deze uitspraak heeft de rechtbank met toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus (artikel 8:51a van de Awb) verweerder in de gelegenheid gesteld nader te motiveren dat het hebben van een dubbele nationaliteit door eiser in deze zaak geen rol heeft gespeeld. Verweerder heeft daar bij brief van 22 januari 2021 gebruik van gemaakt. Eiser heeft zijn zienswijzen daarover aan de rechtbank toegezonden bij e-mail van 16 februari 2021. De stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Vervolgens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:51c, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 8:57, tweede lid onder c, van de Awb besloten uitspraak te doen zonder nadere zitting en heeft zij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 24 december 2020 het volgende overwogen en geoordeeld:
“(…)
Feiten
1. Eiser heeft een dubbele nationaliteit, namelijk de Nederlandse en Marokkaanse.
2. Eiser is gehuwd en heeft drie kinderen, alle jonger dan 27 jaar. Twee kinderen hebben medische klachten. Één kind heeft last van astma, atopische constitutie, een huisstofallergie en een allergie voor honden en boompollen en één kind heeft last van een huisstofallergie, een graspollenallergie en allergische rhinitus, met bloedneuzen.
3. Eiser heeft op 31 maart 2017 de aangifte IB/PVV 2016 (de aangifte) ingediend. In de aangifte is een bedrag van € 3.065 aan aftrek specifieke zorgkosten en een bedrag van € 1.300 aan aftrek scholingsuitgaven opgevoerd. Het aangegeven inkomen uit werk en woning bedraagt, na aftrek van alle opgevoerde aftrekposten, € 32.899.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van de ingediende aangifte bij brief van 5 april 2018 gevraagd om informatie en bewijsstukken voor de (persoonsgebonden)aftrekposten van de eigen woning, de ziektekosten, de giften en de studiekosten. Eiser heeft vervolgens nadere informatie overgelegd.
5. Bij brief van 19 september 2018 heeft verweerder aangekondigd van de ingediende aangifte af te wijken wat betreft:
- een deel van de afgetrokken rente voor de eigen woning;
- de uitgave voor inkomensvoorziening;
- de specifieke zorgkosten voor een bedrag van € 3.065;
- de studiekosten voor een bedrag van € 1.300;
- giften, en
- de aftrek van het restant persoonsgebonden aftrek.
6. Met dagtekening 23 november 2018 heeft verweerder de aanslag aan eiser opgelegd overeenkomstig het voornemen. Het inkomen uit werk een woning is daarbij vastgesteld op € 42.150. Op het aanslagbiljet is tevens een beschikking belastingrente van € 252 opgelegd aan eiser.
7. Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslag. In de bezwaarfase heeft eiser aanvullende informatie overgelegd. Deze informatie bestaat uit facturen, waaronder een factuur uit Marokko voor tandheelkundige kosten, bankafschriften van onder meer betalingen aan [naam B.V.] , het declaratieoverzicht 2016 van de ziektekostenverzekeraar, een aantal huisartsverklaringen over de ziekten van de twee kinderen, stukken over het schoolgeld en de vrijwillige ouderbijdrage voor de kinderen en een afschrift van een onderwijsovereenkomst tussen de echtgenote van eiser en het Regionaal Opleidingen Centrum (ROC).
8. Verweerder heeft op 8 november 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Het inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 40.907 en verweerder heeft in totaal € 1.243 aan persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen, bestaande uit:
- € 920 aan aftrek specifieke zorgkosten (€ 2.105 -/- € 1.185 (het drempelbedrag)), bestaande uit: € 600 aan aftrek extra uitgaven voor kleding en beddengoed (2 maal het forfaitaire bedrag van € 300 per kind) en € 1.505 aan aftrek van kosten van genees- en heelkundige hulp (€ 395 aan betalingen aan [naam B.V.] + € 1.110 aan tandartskosten in Marokko);
- € 323 aan aftrek scholingsuitgaven (€ 573 -/- € 250 (het drempelbedrag)).
Geschil
9. In geschil is of eiser recht heeft op een hogere aftrek wegens specifieke zorgkosten dan
de bedragen die zijn vastgesteld bij uitspraak op bezwaar. Bovendien stelt eiser dat in dit geval sprake is van etnisch profileren waardoor hij ongunstiger wordt behandeld dan personen zonder dubbele nationaliteit.
Beoordeling van het geschil
Aftrek specifieke zorgkosten
10. Belastingplichtigen komen in aanmerking voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn onder meer de uitgaven van genees- en heelkundige hulp, farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts en uitgaven voor extra kleding en beddengoed (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder a, c en g, van de Wet IB 2001).
11. Omdat eiser een aftrekpost claimt, rust op hem de last om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat hij voor de omvang van de door hem gevraagde aftrek voor specifieke zorgkosten in aanmerking komt.
12. Verweerder stelt dat eiser met de door hem overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij € 1.474,80 aan specifieke zorgkosten heeft betaald in 2016. Daarbij baseert verweerder zich op de overgelegde bankafschriften aan [naam B.V.] , waaruit blijkt dat eiser € 364,80 heeft betaald en op de overgelegde factuur uit Marokko, waaruit € 1.110 aan tandartskosten blijkt. Verweerder stelt in beroep dat niet het hele betaalde bedrag aan [naam B.V.] in aftrek had moeten worden toegestaan in bezwaar, omdat een deel van die kosten zijn gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Volgens verweerder is de aanslag daarom eerder te laag dan te hoog.
13. De rechtbank stelt voorop dat het eiser vrij staat met alle mogelijke middelen aannemelijk te maken dat hij uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gemaakt. Eiser moet niet alleen aannemelijk maken dat de kosten zijn gemaakt, maar ook dat de kosten in dat belastingjaar zijn gemaakt en dat deze op hem drukken.1 [voetnoten einde citaat] Eiser heeft zelf ter zitting erkend dat hij niet méér bewijsmiddelen heeft dan hij heeft overgelegd en dat hij daar ook niet meer aan kan komen. De stukken die eiser wel heeft overgelegd zijn naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om aannemelijk te maken dat recht bestaat op een hogere aftrek in het belastingjaar 2016. Eiser heeft daarom geen recht op een hogere aftrek.
14. Op zichzelf ziet de rechtbank in deze zaak – naar voorlopig oordeel – niet dat verweerder het geleverde bewijs van eiser strenger heeft beoordeeld dan gebruikelijk is en stelt vast dat verweerder hierbij ook de vaste lijn van de jurisprudentie heeft gevolgd.
Dubbele nationaliteit
15. De rechtbank begrijpt uit het beroep verder dat eiser vermoedt dat hij aan controle is onderworpen vanwege etnisch profileren als gevolg van zijn dubbele nationaliteit. Hierbij heeft eiser verwezen naar berichten in de media van mei 2020 over etnisch profileren door de Belastingdienst.
16. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft verweerder verklaard dat in dit geval de dubbele nationaliteit van eiser geen rol heeft gespeeld bij de vraag of de aangifte aan een controle moest worden onderworpen. Volgens verweerder worden aangiften beoordeeld met de tool "Risico-module" en wordt daarin geselecteerd op contra-informatie die de Belastingdienst ontvangt of zelf heeft, zoals in dit geval gegevens van de bank over de betaalde rente voor de eigen woning, het betaald hebben van lijfrentepremie en het restant persoonsgebonden aftrek uit eerdere jaren. Als aangiften door de Risico-module zijn geselecteerd, vindt nog een nadere selectie plaats op grond waarvan de aangifte daadwerkelijk wordt uitgeworpen voor nader onderzoek door een controleambtenaar. Selectiecriteria hierbij zijn bijvoorbeeld de hoogte van de opgegeven bedragen, de vraag of in eerdere jaren ook al een controle heeft plaatsgevonden en de aanwezige behandelcapaciteit. Verweerder heeft daarbij ter zitting verklaard dat voor controleambtenaren niet duidelijk is wat de precieze reden voor uitworp is. Verweerder heeft verder verklaard dat in dit geval niet op basis van de zogenoemde applicatie Fraude Signalering Voorziening (FSV) is geselecteerd.
17. De rechtbank heeft kennis genomen van mediaberichten van medio mei 2020 – waaronder berichtgeving in dagblad Trouw van 10 mei 20202 - en van de brief van de statssecretarissen van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en Toeslagen en Douane van 11 mei 2020 met als onderwerp Rectificatie Voortgangsrapportage Toeslagen.3 Daarin staat onder meer:
18. Mede in het licht van de mediaberichtgeving en de brief van de staatssecretarissen van Financiën, laat de toelichting van verweerder naar het oordeel van de rechtbank ruimte voor twijfel over de (doorslaggevende) reden van uitworp van de aangifte van eiser. In de eerste plaats heeft verweerder namelijk niet kunnen aangeven wat in dit geval de precieze selectie- en/of uitworpcriteria waren, omdat de reden(en) voor uitworp niet bekend zijn voor een controleambtenaar. Deze informatie wordt door de staatssecretarissen van Financiën ook als gevoelig aangemerkt en niet openbaar gemaakt. In de tweede plaats heeft verweerder aangegeven dat een aangifte eerder zal worden uitgeworpen als in het verleden de aangifte ook al eens is gecontroleerd en gecorrigeerd. In dit geval heeft verweerder verklaard dat in ieder geval in 2013 de aangifte is gecorrigeerd. Uit de brief van de staatssecretarissen van Financiën volgt dat niet is uit te sluiten dat dubbele nationaliteit (ook) in het verleden een rol kan hebben gespeeld bij de uitworp. De rechtbank acht het van belang om in dit geval uit te kunnen sluiten dat dubbele nationaliteit heeft geleid tot (een grotere kans op) selectie en/of uitworp in dit jaar of in een eerder jaar. Uitworp in een eerder jaar kan namelijk als gevolg hebben gehad dat de kans op selectie en/of uitworp in het latere jaar groter is geworden, waardoor eiser dus indirect in een ongunstiger positie kwam te verkeren dan andere belastingplichtigen die geen dubbele nationaliteit hebben en bij wie op vergelijkbare wijze is afgeweken van de ingediende aangifte.
19. In verhouding tot de ernst van een mogelijke inbreuk op het recht op gelijke behandeling is de onzekerheid of dubbele nationaliteit een rol heeft gespeeld bij de selectie en/of uitworp in dit geval te groot. Deze onzekerheid levert een gebrek op dat hersteld dient te worden voordat de rechtbank een oordeel kan geven. De rechtbank zal verweerder daarom in de gelegenheid stellen om nader te motiveren dat het hebben van een dubbele nationaliteit in dit geval geen rol heeft gespeeld. Verweerder krijgt met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; de zogenoemde bestuurlijke lus) de mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen. Mocht verweerder van deze mogelijkheid geen gebruik willen maken, dan dient verweerder dat binnen één week na verzending van deze uitspraak mede te delen (artikel 8:51b van de Awb).
20. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in deze zaak aan. (…)
[voetnoten]
1. Vgl. Hof Amsterdam 28 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1811.
2. https://www.trouw.nl/nieuws/belastingdienst-erkent-toch-sprake-van-etnisch-profileren~b91d1a45/?utm_campaign=shared_earned&utm_medium=social&utm_source=copylink.
3. TK 2019–2020, 31 066, nr. 637.”
2. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 22 januari 2021 nader gemotiveerd dat het hebben van een dubbele nationaliteit geen rol heeft gespeeld. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
3. Eiser heeft per e-mail van 16 februari 2021 gereageerd op de nadere motivering van verweerder en heeft daarbij het ‘Verslag - Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag Ongekend onrecht’ van 17 december 2020 meegestuurd, alsmede verwezen naar een nieuwsbericht van RTL Nieuws van 10 mei 2020 met de titel: ‘Belastingdienst geeft toe: toch sprake van etnisch profileren’.
4. Na de tussenuitspraak moet nog de vraag beantwoord worden of eiser in 2016 direct dan wel indirect aan een (strengere) controle is onderworpen vanwege etnisch profileren aan de zijde van verweerder waardoor hij ongunstiger is behandeld dan personen zonder dubbele nationaliteit.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Indien de dubbele nationaliteit van eiser in 2016 is gebruikt als risicometer bij de keuze voor selectie en/of uitworp van zijn aangifte, kan sprake zijn van direct etnisch profileren. Dat is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk, aangezien uit de nadere informatie van verweerder volgt dat de Belastingdienst sinds 23 juli 2015 niet meer beschikte over gegevens over de dubbele nationaliteit van eiser.
6. Dit oordeel laat onverlet dat sprake kan zijn geweest van etnisch profileren in een eerder jaar, dat indirect heeft doorgewerkt naar een later jaar. In het geval de keuze voor uitworp van eisers aangifte in 2013 namelijk wel gebaseerd is geweest op zijn dubbele nationaliteit en dat tot gevolg heeft gehad dat de kans op selectie en/of uitworp in het latere jaar groter is geworden, is eiser indirect in een ongunstiger positie komen te verkeren dan andere belastingplichtigen die geen dubbele nationaliteit hebben en bij wie op vergelijkbare wijze is afgeweken van de ingediende aangifte.
7. Verweerder heeft in de nadere motivering uitgebreid uiteengezet op welke manier de uitworp van eisers aangifte in zowel 2013 als in 2016 heeft plaatsgevonden en wat de redenen daarvoor zijn geweest. Dat komt neer op het volgende. In 2013 is de aangifte van eiser uitgeworpen vanwege onjuistheden in zijn aangifte van 2012 en de naar aanleiding daarvan opgevoerde AKI met het kenmerk H912, wat ‘een verhoogd risico op systeemfraude’ betekent. Deze AKI is in 2014 na controle door verweerder verwijderd. Dat wordt bevestigd uit het feit dat de aangifte van eiser in 2015 niet is uitgeworpen en de aanslag conform de aangifte is vastgesteld. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van deze weergave van de gang van zaken door verweerder. Hiermee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat er geen relatie is geweest tussen de uitworp in 2013 en de selectie en/of uitworp in 2016, zodat de kans op uitworp in 2016 dus ook niet is vergroot door de uitworp in 2013. Voor zover de dubbele nationaliteit in 2013 dus nog in het systeem van verweerder was opgenomen en dat een rol zou hebben gespeeld bij de uitworp in 2013, is in elk geval aannemelijk dat dit in 2016 geen rol heeft gespeeld bij de uitworp van de aangifte van eiser.
8. In dit verband hecht de rechtbank ook waarde aan de gemotiveerde beschrijving van verweerder over de drie redenen van uitworp van de aangifte van eiser in 2016, namelijk: allereerst het gemis van contra-gegevens bij verweerder voor de opgenomen premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, ten tweede het gemis van contra-gegevens voor het restant persoonsgebonden aftrek en ten derde de afwijking ten opzichte van parameters voor de opgegeven persoonsgebonden aftrek (hoogte van het opgegeven bedrag). Op grond van deze drie redenen is in 2016 de AKI met het kenmerk H160 ‘een potentieel individueel risico’ opgevoerd. In aanmerking genomen dat verweerder in 2016 niet meer beschikte over gegevens over de dubbele nationaliteit van eiser en de AKI uit 2013 reeds uit het systeem was verwijderd, is het aannemelijk dat uitsluitend deze redenen ten grondslag hebben gelegen aan de uitworp van de aangifte in 2016. Deze redenen zijn ook niet betwist door eiser. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet aan een controle is onderworpen vanwege etnisch profileren.
9. Tot slot benadrukt de rechtbank haar in de tussenuitspraak gegeven oordeel dat het geleverde bewijs van eiser in deze zaak niet strenger is beoordeeld dan gebruikelijk. Verweerder heeft hierbij de vaste lijn van de jurisprudentie gevolgd.
10. De conclusie moet daarom zijn dat aannemelijk is dat zowel de selectie van eisers aangifte om deze aan een controle te onderwerpen, als de wijze waarop het door eiser geleverde bewijs vervolgens is gecontroleerd, neutraal heeft plaatsgevonden, dus zonder schending van het gelijkheidsbeginsel. Dat neemt niet weg dat de rechtbank er begrip voor heeft dat eiser redenen heeft om wantrouwen te koesteren over het systeem van de Belastingdienst, gelet op het nieuwsbericht en het overgelegde rapport ‘Ongekend Onrecht’ waar eiser naar verwijst. Hiervoor heeft verweerder uitgebreid en zeer specifiek toegelicht op welke manier de aangifte van eiser in 2016 is uitgeworpen en gecontroleerd, waarbij geen verband met de dubbele nationaliteit van eiser is gebleken. Eisers gevoel van wantrouwen is dus voor deze aanslag IB/PVV 2016 niet op zijn plaats.
11. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C.M. Coolen, griffier.
Metadata
Formeel belastingrecht