Direct naar content gaan

Samenvatting

Een in Zwitserland wonende enig aandeelhouder verkoopt eind 1998 zijn aandelen aan een nieuwe holding voor fl. 12.112.000. Dat bedrag leent de holding aanvankelijk van de enig aandeelhouder, maar de lening wordt reeds op 1 april 1999 omgezet in een op 1 januari 2000 ingaande lijfrente van fl. 54.213 per maand op zijn leven en dat van zijn echtgenote. In 1999 vindt een dotatie aan de lijfrentevoorziening plaats van 190.589 euro, in 2000 van 284.933 euro en in 2001 van 259.116 euro. De inspecteur schrapt die posten. Het Hof ziet de verkoop van de aandelen tegen een lening als een uitdeling van winst (conform HR 24 september 1980 nr 19.435 BNB 1980/331). De rente op die lening acht het niet aftrekbaar en in het verlengde daarvan laat het ook de jaarlijkse toename van de lijfrentevoorziening krachtens artikel 10a, lid 1 van de wet op vennootschapsbelasting niet in aftrek toe. Die wetstoepassing acht het Hof noch in strijd met het EU-recht noch in strijd met het Verdrag met Zwitserland. De Hoge Raad sluit zich wat de rente betreft bij dit oordeel aan, maar oordeelt over de jaarlijkse toename van de lijfrenteverplichting in beginsel anders mede omdat artikel 24 van de Wet inkomstenbelasting 1964 hiervoor geen aanknopingspunten biedt. Alleen als de omzetting van de lening in een lijfrente moet worden aangemerkt als een geval van fraus legis, wordt dat anders. De zaak is verwezen. Anders A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Formeel belastingrecht
Instantie
HR
Datum instantie
11 juli 2008
Rolnummer
43.376
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BB5195
bwbr0002320&artikel=31,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=1,bwbr0002672&artikel=10a&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina