Maximale aanmeldduur is niet gelijk aan maximale parkeerduur; naheffing parkeerbelasting
Hof Den Haag, 30 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(5)
- Jurisprudentie(293)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(2)
- Recent(18)
Samenvatting
Aan X (belanghebbende) is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Vast staat dat X wist dat in de betreffende straat in Den Haag parkeerbelasting verschuldigd was. Dit blijkt alleen al uit het feit dat X op 12 juni 2022 voor de periode 15.10 uur tot 17.10 uur parkeerbelasting heeft betaald. X stelt echter dat zij op die dag na 17.10 uur géén parkeerbelasting meer verschuldigd was omdat op de locatie een maximale aanmeldduur geldt van twee uur.
Hof Den Haag oordeelt dat op de locatie van 10.00 uur tot 24.00 uur mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting en dat men zich na ommekomst van 120 minuten opnieuw moet aanmelden om te mogen blijven parkeren. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op basis waarvan geoordeeld kan worden dat X op 12 juni 2022 na 17.10 uur geen parkeerbelasting meer verschuldigd was.
De naheffingsaanslag blijft in stand. Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van 30 oktober 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 december 2023, nummer SGR22/7232.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 68,50 bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten ter zake van de naheffingsaanslag.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk, met dagtekening 16 augustus 2024, ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 september 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Gemeentewet en lokale regelgeving
2.1. Artikel 225 van de Gemeentewet (Gemeentewet) geeft de bevoegdheid aan gemeenten om in het kader van parkeerregulering parkeerbelasting te heffen. Artikel 225, lid 8, Gemeentewet bepaalt dat het tarief van de parkeerbelasting afhankelijk kan worden gesteld van de parkeerduur, de parkeertijd, de ingenomen oppervlakte en de ligging van de terreinen of weggedeelten.
2.2. Uit artikel 234, lid 3, Gemeentewet volgt dat een naheffingsaanslag wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
2.3. De raad van de gemeente Den Haag heeft in zijn openbare vergadering van 4 november 2021 de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Den Haag 2022 (de Verordening) vastgesteld. De Verordening is op 23 december 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2021, nummer 470965 en in werking getreden op 1 januari 2022.
2.4. De Verordening luidt, voor zover in hoger beroep van belang:
In deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
- |
parkeerapparatuur |
parkeermeters, met inbegrip van parkeerautomaten, centrale computers en verder alle apparaten die naar maatschappelijke opvatting onder parkeerapparatuur wordt verstaan; |
- |
parkeerapparatuurplaats: |
een parkeerplaats waar het parkeren geregeld wordt door parkeerapparatuur; |
- |
parkeren |
het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van - parkeren: personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; |
(…)
Artikel 5:1 Belastbaar feit
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en
wijze;
(…)
(…)
Artikel 5:4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 5:5 Ontstaan van de belastingschuld
1. De belasting bedoeld in artikel 5:1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. In afwijking van het vorige lid is de belasting terstond verschuldigd na afloop van het parkeren, indien wordt geheven door middel van het aanmelden bij de centrale computer.
(…)
Artikel 5:6 Wijze van heffing en termijn van betaling
1. De belasting bedoeld in artikel 5:1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op
aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Als voldoening op aangifte
wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid moet de belasting, indien het in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door middel van het aanmelden bij de centrale computer, betaald worden binnen één maand na de dag waarop het belastbare feit heeft plaats gevonden.
(…)De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 5:1, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar te maken besluit.
(…)
Artikel 5:10 Kosten
1. De kosten van de naheffingsaanslag voor de belasting bedoeld in € 66,50
artikel 5:1, onderdeel a, bedragen:
(…)
Tarieventabel behorend bij de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting
Den Haag 2022
Hoofdstuk 1 Het tarief voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen
2.5. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (B en W) heeft bij besluit van 21 december 2021 de Regeling parkeerregulering en parkeerbelastingen Den Haag 2022 vastgesteld (de Regeling). De Regeling is op 23 december 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2021, nummer 471695 en in werking getreden op 1 januari 2022.
2.6. In de Regeling is, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende opgenomen:
2.7. Het college van B en W heeft op 20 april 2022 besloten de Regeling te wijzigen met ingang van 1 juni 2022. De Regeling tot tweede wijziging van de Regeling parkeerregulering en parkeerbelastingen Den Haag 2022 (de Regeling tweede wijziging) is op 26 april 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad, nummer 186378 en luidt, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt:
Bijlage 1 bij de Regeling vermeldt na de wijziging bij de Regeling tweede wijziging:
Straat |
Straatdeel |
Tijdstip betaalde parkeren |
Maximale aanmeldduur |
Gebiedscode parkeervergunning |
[straat] |
Maandag tot en met zondag van 10.00 tot 24.00 uur |
120 minuten |
Feiten
3.1. Op 12 juni 2022 om 20.22 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd in de [straat] te [woonplaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van die gemeente aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
3.2. Tijdens een controle op vorengenoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond en dat ook geen parkeerbelasting was voldaan.
3.3. In Den Haag vindt controle van het GSM-parkeren plaats op basis van het kenteken. De parkeercontroleur heeft op 12 juni 2022 20:22 uur geconstateerd dat de auto van belanghebbende niet voor GSM-parkeren aangemeld stond in de gemeente Den Haag. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd.
3.4. Uit de gegevens van Q-NPR blijkt dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van GSM-parkeren voor de auto die dag en parkeerbelasting heeft betaald voor de parkeerduur van 15:10 uur tot 17:10 uur. Belanghebbende heeft zich aangemeld met de GSM-gebiedscode […] . Het is technisch mogelijk om zich na twee uur parkeren opnieuw aan te melden via GSM-parkeren.
Oordeel van de Rechtbank
4. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
5.1. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
5.2. Meer in het bijzonder is in geschil of de term maximale aanmeldduur in bijlage 1 bij de Regeling zoals die luidt ná de Regeling tweede wijziging hetzelfde betekent als maximale parkeerduur zoals die voorkwam in bijlage 1 bij de Regeling vóór de wijziging van de Regeling door de Regeling tweede wijziging. Die vraag beantwoordt belanghebbende bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
5.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten en de betaalde griffierechten en tot vergoeding van de wettelijke rente over deze bedragen, indien deze niet binnen vier weken na openbaarmaking van de uitspraak zijn betaald.
5.4. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Niet in geschil is dat de auto op het moment van de parkeercontrole stond geparkeerd in een gebied waar, op het moment van parkeren, alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige vergunning mocht worden geparkeerd. Evenmin is in geschil dat belanghebbende van 15:10 uur tot 17:10 uur de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan, maar dat ten tijde van de controle om 20:22 uur de auto in hetzelfde gebied nog steeds geparkeerd stond zonder dat op dat moment parkeerbelasting op aangifte was voldaan.
6.2. Belanghebbende stelt dat zij niet gehouden is voor de periode na ommekomst van de twee uur waarvoor de parkeerbelasting op aangifte is voldaan zich opnieuw aan te melden om op aangifte parkeerbelasting te voldoen. Naheffing van parkeerbelasting voor de periode na twee uur is aldus belanghebbende niet mogelijk omdat artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de mogelijkheid tot naheffing beperkt tot belasting die op aangifte behoort te worden voldaan maar niet is betaald. Belanghebbende verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:346, BNB 2022/78. Verder stelt belanghebbende dat noch op de aanwezige bebording noch in de parkeerapp wordt vermeld dat de parkeerder zich (ongelimiteerd) opnieuw kan of moet aanmelden. De naheffingsaanslag is daarom ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.
6.3. De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat op de locatie waar de auto van belanghebbende geparkeerd stond een maximale aanmeldduur geldt van twee uur. Het begrip ‘maximale aanmeldduur’ heeft niet dezelfde betekenis als het begrip ‘maximale parkeerduur’. Met het eerstbedoelde begrip is bedoeld dat slechts voor maximaal twee uur aangifte kan worden gedaan. Indien men langer wil parkeren dient men zich opnieuw aan te melden (voor maximaal twee uur). Dit volgt uit bijlage 1 bij de Regeling en het aanmelden voor een volgende periode van twee uur is technisch mogelijk. Het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022, ECLI:NL:HR: 2022:346, BNB 2022/78 kan daarom volgens de Heffingsambtenaar in het onderhavige geval niet worden toegepast. Het gevolg van het zich niet opnieuw aanmelden door belanghebbende is, aldus de Heffingsambtenaar, dat er om 20:22 uur geen parkeerbelasting is betaald en de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
6.4.1. Ingevolge artikel 5.1 van de Verordening wordt ter zake van het parkeren parkeerbelasting geheven op de door B en W te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Volgens artikel 5.4 van de Verordening in verbinding met de Tarieventabel behorend bij de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Den Haag 2022 geldt in de straat waar belanghebbende geparkeerd stond als maatstaf van heffing een belastingtarief van € 2 per uur (het belastingtijdvak is telkens een uur) dat wordt geparkeerd.
6.4.2. De belasting is verschuldigd bij aanvang van het parkeren en bij aanmelding via de centrale computer van de gemeente achteraf na afloop van het parkeren. In dit geval heeft via een app op de GSM aanmelding bij de centrale computer plaatsgevonden.
6.4.3. Volgens bijlage 1 bij de Regeling, zoals gewijzigd bij de Regeling tweede wijziging, is de [straat] , waar belanghebbende geparkeerd stond, aangewezen als een plaats waar van 10.00 uur ’s morgens tot 24.00 uur ’s avonds alle dagen van de week ter zake van het parkeren parkeerbelasting wordt geheven. In de kolom ernaast is als ‘maximale aanmeldduur’ 120 minuten vermeld. In de toelichting bij de Regeling tweede wijziging (zie 2.7) is vermeld dat als gevolg van de wijziging van de Regeling de parkeerder na het verstrijken van de maximale aanmeldduur opnieuw aangifte van parkeerbelasting kan en moet doen om het parkeerrecht te behouden. De bijlage bij de Regeling, gelezen in samenhang met de toelichting op de Regeling tweede wijziging, kan, anders dan belanghebbende stelt, naar het oordeel van het Hof niet anders worden opgevat dan dat op de plaats waar belanghebbende heeft geparkeerd van 10.00 uur tot 24.00 uur mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting en dat men zich na ommekomst van 120 minuten opnieuw moet aanmelden om te mogen blijven parkeren.
6.4.4. Belanghebbende stelt, en de Heffingsambtenaar heeft bevestigd, dat op de ter plaatse aanwezige bebording noch in de parkeerapp wordt aangegeven dat men zich (ongelimiteerd) opnieuw kan of moet aanmelden. Voor zover belanghebbende zich daarmee op het standpunt stelt dat voor hem onvoldoende kenbaar is dat zij zich na ommekomst van 120 minuten opnieuw moest aanmelden geldt het volgende. Volgens vaste jurisprudentie rust op een parkeerder een onderzoeksplicht om zich ervan te vergewissen of op een plek waar hij parkeert parkeerbelasting verschuldigd is. Vast staat dat belanghebbende wist dat op de [straat] parkeerbelasting verschuldigd was. Dit blijkt alleen al uit het feit dat belanghebbende op 12 juni 2022 voor de periode 15:10 tot 17:10 uur parkeerbelasting heeft betaald. Belanghebbende stelt echter dat zij na 17:10 uur géén parkeerbelasting meer verschuldigd was. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat belanghebbende, op wie in deze een onderzoeksplicht rust, feiten en omstandigheden stelt, en bij betwisting aannemelijk maakt, op basis waarvan geoordeeld kan worden dat het aannemelijk is zij op de [straat] op 22 juni 2022 na 17:10 geen parkeerbelasting meer verschuldigd was. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld over de situatie ter plaatse of de parkeerapp, die dit oordeel rechtvaardigen. Het enkele feit dat de ter plaatse aanwezige bebording noch de parkeerapp zouden aangeven dat men zich (ongelimiteerd) opnieuw kan en moet aanmelden is daartoe onvoldoende, omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat belanghebbende uit de wél aanwezige informatie heeft kunnen afleiden dat op 22 juni na 17:10 uur op de [straat] door haar geen parkeerbelasting meer verschuldigd was.
Slotsom
6.5. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 30 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.