Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(191)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Uit een onderzoek bij een aannemingsbedrijf (Y) is gebleken dat onder meer in de periode 1999/2000 de privéwoning van de dga van een garagebedrijf door Y is verbouwd. Met de verbouwing is volgens een becijfering van de inspecteur een bedrag van fl. 46.542 (inclusief omzetbelasting) gemoeid geweest. Hiervan is fl. 12.788 aan de dga gefactureerd en door hem betaald en fl. 18.053 door Y aan één van de vennootschappen van de dga gefactureerd en door deze vennootschap betaald. Over het resterende bedrag van fl. 15.700 bestaat geen duidelijkheid. De inspecteur heeft de dga een navorderingsaanslag IB 2000 opgelegd voor een bedrag van fl. 33.753, zijnde de becijferde kosten minus het door de dga zelf betaalde bedrag. De navordering van het bedrag van fl. 18.053 als uitdeling is niet in geschil. In geschil is of en op welke wijze het bedrag van fl. 15.700 in de heffing moet worden betrokken. De Rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het bedrag niet als winst uit aanmerkelijk belang, als loon van derden en ook niet als inkomsten uit andere arbeid kan worden belast. Zij heeft het beroep van de dga gegrond verklaard.
Het Hof heeft in hoger beroep onder meer geoordeeld dat de dga niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het heeft bij de toets of de volgens aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting alleen de correctie van 18.053 euro in aanmerking genomen omdat over de correctie van 15.700 te weinig feiten bekend zijn geworden. Door het niet aangeven van dit bedrag was de volgens de aangifte verschuldigde belasting 5,54 percent (fl. 4.513) lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Naar het oordeel van het Hof is het bedrag van fl. 4.513 zowel in relatieve zin als in absolute zin aanzienlijk.
De dga betoogt in cassatie dat niet kan worden gezegd dat bij een percentage van 5,54 sprake is van een relatief aanzienlijk bedrag aan belasting. De Hoge Raad is het hiermee eens. Een gebrek in de aangifte dat ertoe heeft geleid dat de volgens aangifte verschuldigde belasting 5,54 percent (fl. 4.513) lager was dan de werkelijk verschuldigde belasting is niet verhoudingsgewijs aanzienlijk. Hij verwijst hierbij naar zijn arrest van 30 oktober 2009, nr. 07/10513, LJN BH1083.
De Hoge Raad doet de zaak af. Nu het Hof heeft geoordeeld dat aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast niet kan worden geconcludeerd dat het bovenvermelde bedrag van fl. 15.700 tot het inkomen van de dga moet worden gerekend aangezien daarvoor te weinig feiten bekend zijn geworden, dient het oordeel van de Rechtbank te worden bevestigd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
9 november 2012
Rolnummer
11.04578
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BY2665
bwbid=bwbr0&artikel=27e

Naar de bovenkant van de pagina