Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) werkte in de jaren negentig van de vorige eeuw als systeemprogrammeur voor een werkgever. In die periode heeft hij in privétijd software ontwikkeld waarmee het mogelijk is om op een pc aanpassingen en verbeteringen voor mainframeapplicaties te ontwikkelen. In 2011 heeft X de tool in zijn eenmanszaak ingebracht. Hij heeft de tool geactiveerd op de balans voor de waarde in het economisch verkeer (€ 250.000). In 2012 heeft C van X licentierechten ter zake van de tool gekocht voor een licentievergoeding van € 100.000.

Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil welk bedrag in 2012 als afschrijving op de tool ten laste van de winst kan worden gebracht. X heeft in de aangifte een afschrijving in aanmerking genomen van € 100.000. De Inspecteur heeft dit bedrag gecorrigeerd naar een bedrag van € 5.000.

Het Hof heeft geoordeeld dat X in 2012 alsnog de opbrengsten van de door hem in het verleden verrichte arbeid heeft gerealiseerd in de zin van artikel 22, lid 1, onderdeel b, Wet IB 1964. Dat X in eerste instantie heeft afgezien van exploitatie voor eigen rekening en dat tussen de initiële ontwikkeling van de tool en de uiteindelijke exploitatie een lange periode zit, doet hieraan niet af. Evenmin doet daaraan af dat door de technologische ontwikkelingen in de loop der jaren de aanwendingsmogelijkheden van de tool zijn toegenomen. Aangezien niet in geschil is dat voor de ontwikkeling van de tool (maximaal) € 5.000 kosten zijn gemaakt, moet de meeropbrengst van de tool volledig toegerekend worden aan de arbeid van X. Het gelijk is daarom aan de Inspecteur, aldus het Hof.

X heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet of en, zo ja, op welke wijze het Hof de vereiste criteria heeft toegepast bij zijn oordeel dat de werkzaamheden van X in het kader van de ontwikkeling van de tool moeten worden aangemerkt als arbeid in de zin van artikel 22, lid 1, onderdeel b, Wet IB 1964.

De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch. Het verwijzingshof moet in de eerste plaats onderzoeken of X met zijn werkzaamheden in het kader van de ontwikkeling van de tool arbeid heeft verricht in de zin van het voormelde wetsartikel. Indien dat het geval is, leidt dit ertoe dat X vanaf 1 januari 2001 ter zake daarvan een werkzaamheid heeft in de zin van artikel 3.90 Wet IB 2001 en dat deze werkzaamheid in 2011 is uitgegroeid tot een onderneming waaruit X als ondernemer winst geniet, een en ander als bedoeld in artikel 3.99 Wet IB 2001. De staatssecretaris klaagt volgens de Hoge Raad op dit punt terecht dat het Hof het wettelijk systeem heeft miskend.

Anders Conclusie A-G Niessen (NLF 2018/0083, met noot van Antonisse).

X, hoofdrolspeler in dit arrest, werkte in de jaren negentig van de vorige eeuw als systeemprogrammeur. Hij heeft destijds in privétijd software ontwikkeld voor verbetering van ‘mainframe applicaties’. Aan de ontwikkeling van deze ‘tool’ (een fraaie Nederlandse term) heeft hij honderden uren en zo’n € 5.000 besteed. Vanaf 1992 stelde hij deze software gratis ter beschikking aan zijn werkgever en zijn toenmalige collega’s. Rond 2003 krijgt de tool ruimere toepassingsmogelijkheden door de toename van de geheugencapaciteit van computers.

Vanaf 2011 rekent X de software tot het vermogen van zijn eenmanszaak. Hij activeert de tool op de ondernemingsbalans voor € 250.000, de waarde in het economische verkeer. Inbreng tegen die waarde is in lijn met het totaalwinstbeginsel indien het een eerder in privé gehouden goed betreft. Deze waardering voorkomt dat in de belaste ondernemingssfeer ten onrechte zou worden geheven over de waardeaangroei van een eerder in de onbelaste privésfeer gehouden goed. De inbrengwaarde geldt ook als basis voor de afschrijvingen die ten laste van de ondernemingswinst kunnen worden gebracht. In zijn aangifte 2012 neemt X een (deels willekeurige) afschrijving in aanmerking van € 100.000. Volgens de Inspecteur bedraagt de afschrijving echter maximaal € 5.000 omdat de tool tot 2011 zou kwalificeren als inkomensbron ‘andere arbeid’. Inbreng in de onderneming moet dan plaatsvinden tegen de aanschaffingskosten.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
21 december 2018
Rolnummer
17/01760
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:2390
Auteur(s)
mr. dr. S.M.H. Dusarduijn RB
Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2019/0001
Aflevering
3 januari 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2072
bwbr0011353&artikel=3.1&lid=2,bwbr0011353&artikel=3.10,bwbr0011353&artikel=3.90,bwbr0011353&artikel=3.90,bwbr0011353&artikel=3.99,bwbr0011353&artikel=3.99

Naar de bovenkant van de pagina