Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

MC heeft tussen 14 april 2011 en 30 april 2015 bij een handelsvennootschap leidinggevende functies uitgeoefend. In 2015 is tegen deze vennootschap een procedure voor gedwongen inning van publiekrechtelijke schulden ingeleid, die met name zag op onbetaalde btw en de daarover verschuldigde vertragingsrente.

Aan MC is door (de directie van) het nationaal agentschap voor belastinginkomsten een naheffingsaanslag opgelegd waarbij hij hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de publiekrechtelijke schulden van de handelsvennootschap.

In het kader van een procedure hierover heeft de verwijzende rechter (Bulgarije) aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 273 Btw-richtlijn en het evenredigheidsbeginsel aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een mechanisme van hoofdelijke aansprakelijkheid voor btw-schulden van een rechtspersoon in de volgende omstandigheden:

  • de hoofdelijk aansprakelijk gestelde persoon is bedrijfsleider of lid van een bestuursorgaan van de rechtspersoon;
  • de hoofdelijk aansprakelijk gestelde persoon heeft te kwader trouw betalingen verricht uit het vermogen van de rechtspersoon die als verkapte winst- of dividenduitkeringen kunnen worden aangemerkt, of heeft dit vermogen om niet of tegen een duidelijk lagere prijs dan de marktprijs overgedragen;
  • de rechtspersoon is als gevolg van de te kwader trouw verrichte handelingen niet in staat de door hem verschuldigde btw geheel of gedeeltelijk te betalen;
  • de hoofdelijke aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag van het vermogensverlies dat de rechtspersoon heeft geleden als gevolg van de te kwader trouw verrichte handelingen, en
  • de hoofdelijke aansprakelijkheid ontstaat slechts subsidiair, namelijk wanneer het onmogelijk blijkt de verschuldigde btw-bedragen te innen bij de rechtspersoon.

Volgens het HvJ is dat niet het geval.

Artikel 273 Btw-richtlijn en het evenredigheidsbeginsel moeten voorts aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een mechanisme van hoofdelijke aansprakelijkheid als dat beschreven in de eerste vraag, dat zich uitstrekt tot de vertragingsrente die de rechtspersoon verschuldigd is omdat hij als gevolg van de te kwader trouw verrichte handelingen van de hoofdelijk aansprakelijk gestelde persoon de btw niet binnen de in deze richtlijn gestelde dwingende termijnen heeft betaald.

Anders: Conclusie A-G Kokott (NLF 2022/1193, met noot van Bomer).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HvJ
Datum instantie
13 oktober 2022
Rolnummer
C-1/21
ECLI
ECLI:EU:C:2022:788
Auteur(s)
Barry Willemsen
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2022/2017
Aflevering
20 oktober 2022
Judoreg
NFB5275
celex32006l0112&artikel=273,celex32006l0112&artikel=273

Naar de bovenkant van de pagina