Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is de houdstermaatschappij van een Nederlandse groep vennootschappen met belangen in energie, vastgoed en private equity. De Energiedivisie van het concern bestaat uit verschillende vennootschappen. Deze zijn gestructureerd onder Y (bv) waarvan X alle aandelen houdt.

Q is vanaf 1 maart 1982 als bedrijfskundige verbonden aan Y. Daartoe is een arbeidsovereenkomst gesloten tussen X en Q. Op 12 mei 2009 heeft Q een arbeidsovereenkomst gesloten met Y.

De door X gehouden aandelen in Y zijn op 12 mei 2009 verkocht. In verband met de verkoop van de aandelen heeft Q op 20 mei 2009 van X een incentive fee van € 5.000.000 ontvangen.

Q is op 4 juni 2009 toegetreden tot de directie van Y. Op 1 juli 2009 is hij afgetreden en is de dienstbetrekking met Y ontbonden. Vanaf 1 juli 2009 tot 1 november 2010 was Q commissaris van Y.

In geschil is een aan X opgelegde naheffingsaanslag pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding van € 1.424.901.

X stelt onder meer dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 32bb Wet LB 1964 omdat nimmer een dienstbetrekking heeft bestaan tussen X en Q.

Hof Amsterdam is echter met Rechtbank Noord-Holland van oordeel dat Q in dienstbetrekking stond tot X. Vervolgens is aan de orde wanneer de dienstbetrekking tussen Q en X is beëindigd. Dat is volgens de Rechtbank en het Hof niet eerder dan op 12 mei 2009. Het Hof is voorts met de Rechtbank van oordeel dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeidsovereenkomst en de dienstbetrekking die bestond tussen X en Q op 12 mei 2009 zijn overgegaan en voortgezet door Y.

Het Hof oordeelt ten slotte met de Rechtbank dat artikel 32bb Wet LB 1964 niet strijdig is met verdragsrechtelijke bepalingen. De naheffingsaanslag blijft in stand.

Er wordt door belanghebbende nogal wat aangehaald om onder de pseudo-eindheffing voor een excessieve vertrekvergoeding uit te komen, waarbij het in deze zaak uiteindelijk vooral gaat over het wel of niet bestaan van een dienstbetrekking met belanghebbende. Na de Rechtbank komt ook het Hof tot de conclusie dat in dit geval wel degelijk sprake was van een dienstbetrekking met belanghebbende.

Verloop dienstbetrekking bij belanghebbende

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2009
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
16 mei 2019
Rolnummer
18/00377
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:1980
Auteur(s)
mr. F.M. Verberk
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2019/1854
Aflevering
15 augustus 2019
Judoreg
NFB2678
bwbr0002471&artikel=32bb,bwbr0002471&artikel=32bb&lid=1,bwbr0002471&artikel=32bb

Naar de bovenkant van de pagina