Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) verhuurt een onroerende zaak aan bedrijf Y, met berekening van omzetbelasting. De huurder heeft vanaf het tweede kwartaal van 2010 geen huur meer betaald. Op 26 april 2012 hebben X en de huurder een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin zijn afspraken neergelegd over de op dat moment openstaande huurvordering van X. Op die datum stond vast dat de reeds vervallen en ook de toekomstige huurtermijnen niet zouden worden betaald.

X is op 24 april 2014 failliet verklaard. De curator in het faillissement van X heeft op 5 mei 2014 een verzoek ingediend om teruggaaf van omzetbelasting die X in verband met de verhuur van de onroerende zaak op aangifte had voldaan. De Inspecteur heeft het verzoek bij beschikking afgewezen. Op 3 november 2014 is de huurder failliet verklaard.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat het verzoek om teruggaaf te laat is ingediend, dan wel is ingediend bij de aangifte over een tijdvak waarin het recht op teruggaaf niet is ontstaan. X heeft haar beoordelingsvrijheid overschreden met betrekking tot de vraag of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de voldoening door de schuldenaar achterwege zal blijven. Dit laatste heeft het Hof erop gebaseerd dat ruimschoots voor 2014 is komen vast te staan dat de vorderingen van X op de huurder (niet waren betaald en ook) niet zouden worden betaald.

X heeft tevergeefs cassatieberoep ingesteld tegen deze oordelen van het Hof. In de oordelen ligt besloten het oordeel dat, bezien vanuit het perspectief van X, al in 2012 de conclusie moest worden getrokken dat betaling van de vergoeding niet langer kon worden verwacht. Dit oordeel is van feitelijke aard en kan daarom door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De daaraan door het Hof verbonden slotsom dat het verzoek bij de aangifte over een verkeerd tijdvak is gedaan, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof is ook niet buiten de grenzen van het geschil getreden, oordeelt de Hoge Raad. Het cassatieberoep is ongegrond.

Anders Conclusie A-G Ettema (NLF 2018/2286, met noot van Bijl).

Geschil in cassatie

In cassatie draaide het om de uitleg van het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2009. De Hoge Raad overwoog in dit arrest:

‘De teruggaaf van omzetbelasting dient evenwel uiterlijk te worden gevraagd bij de aangifte over het eerste tijdvak waarin betaling van de vergoeding in rechte niet meer kan worden gevorderd.’

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
7 juni 2019
Rolnummer
17/04083
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:858
Auteur(s)
mr. dr. A.E. Spiessens
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2019/1419
Aflevering
20 juni 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2547
bwbr0002629&artikel=29&lid=1,bwbr0002629&artikel=29&lid=1,bwbr0002629&artikel=29&lid=1,bwbr0002629&artikel=31,bwbr0002629&artikel=31

Naar de bovenkant van de pagina