Direct naar content gaan

Samenvatting

Tot de (overheids)taken van het Poolse verbond van gemeenten (hierna: X) behoren onder meer de planning en uitvoering van taken op het gebied van het beheer van gemeentelijk afval op het grondgebied van de gemeenten die deel uitmaken van het verbond. X verricht aanvullende diensten in de vorm van de uitrusting van onroerende zaken met passende containers voor gemengd afval, opstellen en vervoer van containers voor bouw- en sloopafval en voor groen afval.

In de jaren 2013-2015 heeft X uitgaven gedaan voor lopende zaken en investeringen (het verwerven van goederen en diensten) die verband hielden met het functioneren van X en met het afvalbeheer. Een deel van deze uitgaven betreft gemengde uitgaven. Anders dan de Poolse belastingdienst is X van mening dat de btw die haar ter zake van deze diensten in rekening is gebracht volledig verrekenbaar is, omdat de Poolse wetgever hier voorafgaand aan het jaar 2016 geen (aanvullende) regels voor had vastgesteld.

De Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu (Polen) heeft over deze zaak aan het HvJ een prejudiciële vraag gesteld.

Het HvJ verklaart voor recht dat artikel 168, onderdeel a, Btw-richtlijn, zich verzet tegen een nationale praktijk waarbij de belastingplichtige een recht wordt toegekend op volledige aftrek van btw over goederen en diensten die door hem zijn verworven ten behoeve van zowel economische activiteiten, die belastbaar zijn, als niet-economische activiteiten, die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, op de grond dat de toepasselijke belastingregeling op dit punt geen specifieke regels bevat.

Conform Conclusie A-G Sharpston (NLF 2019/0014, met noot van Cornielje).

Pre-pro-rataknip

Het gaat in deze zaak om de vraag of een lidstaat (in casu Polen) juist handelt indien deze in lijn met een uitspraak van zijn hoogste bestuursrechter een praktijk handhaaft waarbij belastingplichtigen een pre-pro-rataknip niet behoeven te maken omdat de regels met betrekking tot de wijze van knippen niet waren opgenomen in de nationale wetgeving. Dat blijkt niet het geval. Als een lidstaat, zoals Polen, artikel 168 Btw-richtlijn heeft overgenomen – de basisbepaling inzake het aftrekrecht – dan volgt daaruit reeds dat ‘geknipt’ moet worden. Deze bepaling geeft belastingplichtigen immers slechts aftrek voor zover er belaste prestaties worden verricht. Uit dit artikel volgt derhalve reeds dat er geen aftrekrecht is voor zover de voorbelasting is toe te rekenen aan niet-economische activiteiten.

De beslissing van de hoogste Poolse bestuursrechter dat het ontbreken van de regels over de wijze van knippen in strijd zou zijn met het nationale legaliteitsbeginsel, wordt door het HvJ als onjuist terzijde gesteld. Op basis van een analyse van het Unierechtelijke legaliteitsbeginsel komt het HvJ tot de conclusie dat belastingheffing voor justitiabelen inderdaad voorzienbaar moet zijn, maar dat de eis inzake de voorzienbaarheid zich niet uitstrekt tot detailregelgeving. Met andere woorden: de wezenlijke elementen van een (Unierechtelijke) belastingheffing dienen inderdaad te zijn vastgelegd (omgezet) in de nationale wetgeving, maar daar blijft het dan ook bij. Het recht op aftrek (of juist de afwezigheid daarvan) moet dus wel zijn opgenomen, maar de manier waarop de splitsing exact moet worden gemaakt, behoeft daarin niet te zijn opgenomen.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2013-2015
Instantie
HvJ
Datum instantie
7 mei 2019
Rolnummer
C‑566/17
ECLI
ECLI:EU:C:2019:390
Auteur(s)
Herman van Kesteren
PwC / Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2019/1418
Aflevering
20 juni 2019
Judoreg
NFB2546
celex32006l0112&artikel=168,bwbr-btw-ri&artikel=168,bwbr0002629&artikel=15&lid=6

Naar de bovenkant van de pagina