Langdurende verhuur auto’s aan Nederlandse particulieren; btw-correcties en boetes
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25 juli 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(2)
- Commentaar NLFiscaal(1)
- Literatuur
- Recent(1)
Samenvatting
X (belanghebbende), statutair gevestigd in Duitsland, houdt zich onder meer bezig met de verhuur van auto’s.
Bij doorzoekingen bij X en een aan haar gelieerde vennootschap, door de FIOD, de Duitse politie en de ‘Steuerfahndung’, zijn met betrekking tot de verhuur (onder meer) Mietverträge aangetroffen. Dit heeft geleid tot een boekenonderzoek. De Inspecteur concludeert uit het onderzoek dat in een aantal gevallen sprake is van belaste verhuur van auto’s door X voor meer dan dertig dagen aan in Nederland wonende particulieren (artikel 6g, lid 2, Wet OB 1968) ter zake waarvan X ten onrechte geen Nederlandse omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. In verband daarmee heeft hij naheffingsaanslagen opgelegd. Hij heeft zich bij het vaststellen van de correcties gebaseerd op de Mietverträge.
Naar het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant maakt de Inspecteur aannemelijk dat in de gecorrigeerde gevallen van dergelijke langdurende verhuur aan particulieren sprake is. Voor dat geval is de hoogte van de correcties tussen partijen niet langer in geschil, nu de gemachtigde ter zitting de berekeningswijze van de Inspecteur heeft bevestigd. De Inspecteur heeft de correcties dan ook terecht toegepast.
De verzuimboetes zijn passend en geboden. De Inspecteur heeft al een vermindering toegepast. Voor een verdere vermindering is volgens de Rechtbank geen aanleiding.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, statutair gevestigd in plaats (Duitsland), belanghebbende (gemachtigde: drs. naam 1),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 3 februari 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen de volgende boete- en belastingrentebeschikkingen vastgesteld:
Zaaknr. |
[kenmerk] . |
Tijdvak |
Naheffing |
Boete |
Rente |
23/1869 |
F.01.7401 |
01-01-2017 t/m 31-12-2017 |
€ 9.209 |
€ 920 (verzuimboete) |
€ 530 |
23/1870 |
F.01.8501 |
01-01-2018 t/m 31-12-2018 |
€ 41.786 |
€ 4.178 (verzuimboete) |
€ 733 |
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen, boete- en belastingrentebeschikkingen als volgt verminderd:
Zaaknr. |
[kenmerk] . |
Tijdvak |
Naheffing |
Boete |
Rente |
23/1869 |
F.01.7401 |
01-01-2017 t/m 31-12-2017 |
€ 4.315 |
€ 344 (verzuimboete) |
€ 248 |
23/1870 |
F.01.8501 |
01-01-2018 t/m 31-12-2018 |
€ 17.589 |
€ 1.406 (verzuimboete) |
€ 308 |
Daarbij heeft de inspecteur de boetes ook met 20% verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase, heeft hij aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend en een vergoeding van immateriële schade voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 2] (directeur) en [naam 3] (aandeelhouder), de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, drs. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen en de boete- en belastingrentebeschikkingen, zoals deze luiden na de uitspraken op bezwaar, juist zijn.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen, de boete- en belastingrentebeschikkingen niet te hoog zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de wet en is als zodanig sinds 7 maart 2017 actief. Zij houdt zich onder meer bezig met de verhuur van auto’s (de verhuur).
3.1. Belanghebbende heeft in de onderhavige tijdvakken ter zake van de verhuur geen Nederlandse omzetbelasting in rekening gebracht of op aangiften voldaan.
3.2. Bij doorzoekingen van een woning en op de vestigingsadressen van belanghebbende en een aan haar gelieerde vennootschap, door de FIOD, de Duitse politie en de ‘Steuerfahndung’ zijn met betrekking tot de verhuur (onder meer) Mietverträge (verhuurovereenkomsten) aangetroffen.
3.3. In het Mietvertrag dat ziet op de auto met [kenteken 1] staat dat belanghebbende met de persoon die als Mieter (huurder) is vermeld onder meer het volgende is overeengekomen:
3.4. Naar aanleiding van de aangetroffen Mietverträge heeft de inspecteur bij belanghebbende over de onderhavige tijdvakken een boekenonderzoek ingesteld. Dit onderzoek is beperkt tot het vaststellen van de in Nederland in verband met de verhuur verschuldigde omzetbelasting. De bevindingen van dit boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport met dagtekening 23 april 2019 (controlerapport).
3.5. In het controlerapport concludeert de inspecteur dat in een aantal gevallen sprake is van belaste verhuur van auto’s door belanghebbende voor meer dan dertig dagen aan in Nederland wonende particulieren ter zake waarvan belanghebbende ten onrechte geen Nederlandse omzetbelasting op aangiften heeft voldaan. In verband daarmee heeft hij de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Hij heeft zich bij het vaststellen van de correcties gebaseerd op de Mietverträge, tenzij uit aanvullende stukken het tegendeel is gebleken, en op de beschikbare facturen.
3.6. Na de uitspraken op bezwaar resteren de volgende omzetbelastingcorrecties:
Nr. |
Kenteken |
Corr. 2017 |
Corr. 2018 |
Huurder Mietvertrag |
Afnemer factuur |
Gebaseerd op |
Periode |
1. |
[kenteken 2] |
€ 174,26 (na correctie dubbeltelling) |
[naam 4] |
Factuur |
23-7-2018 t/m 23-9-2018 |
||
€ 116,17 |
[naam 4] |
Mietvertrag |
10-9-2018 t/m 10-10-2018 |
||||
2. |
[kenteken 3] |
€ 306,70 |
[naam 5] |
[naam 6] |
Mietvertrag / Factuur |
1-10-2018 t/m 1-4-2019 |
|
4. |
[kenteken 4] |
€ 4.165,29 |
[naam 7] |
[B.V. 1] |
Mietvertrag / Factuur |
1-8-2018 t/m 1-8-2019 |
|
5. |
[kenteken 5] |
€ 413,06 |
€ 1.874,38 |
[naam 8] |
Facturen |
25-10-2017 t/m 30-1-2019 |
|
7. |
[kenteken 6] |
€ 3.407,73 |
€ 6.195,87 |
[naam 9] |
Mietvertrag |
onbepaalde tijd, vanaf 12-6-2017 |
|
[B.V. 2] |
Factuur |
||||||
9. |
[kenteken 7] |
€ 2.839,17 |
[naam 10] / [naam 11] |
Mietvertrag |
onbepaalde tijd, vanaf 12-1-2018 / 22-6-2018 t/m 22-12-2018 |
||
11. |
[kenteken 8] |
€ 494,63 |
€ 1.917,77 |
[naam 12] |
[naam 12] |
Mietvertrag |
4-10-2017 t/m 4-10-2018 |
Facturen |
1-10-2017 t/m 31-12-2018 |
||||||
Totaal |
€ 4.315,42 |
€ 17.589,61 |
De inspecteur heeft de hiervoor genoemde correcties telkens berekend op 21/121e deel van de volgens hem in het kader van de belaste langdurende verhuur ontvangen brutohuurvergoeding. De correcties voor het kenteken [kenteken 8] (correcties 11) van € 494,63 (2017) en € 1.917,77 (2018) worden door belanghebbende niet langer betwist.
Motivering
Heeft de inspecteur de omzetbelasting terecht gecorrigeerd?
4. De rechtbank stelt het volgende voorop. Partijen zijn het er terecht over eens dat de verhuur van auto’s door belanghebbende voor een periode van meer dan dertig dagen aan in Nederland wonende particulieren op grond van de wet belast is met Nederlandse omzetbelasting.
4.1. Naar het oordeel van rechtbank maakt de inspecteur, tegenover de gemotiveerde, betwisting door belanghebbende, aannemelijk dat in de gecorrigeerde gevallen (zie 3.6) van dergelijke langdurende verhuur aan particulieren sprake is. Voor dat geval is de hoogte van de correcties tussen partijen niet langer in geschil, nu de gemachtigde ter zitting de berekeningswijze van de inspecteur (zie 3.6) heeft bevestigd. De inspecteur heeft de correcties dan ook terecht toegepast. De rechtbank legt haar oordeel hierna per correctie nader uit.
Correcties 1 ( [kenteken 1] )
4.1.1. Belanghebbende stelt dat in dit geval geen sprake is van verhuur, maar dat zij aan de in het Mietvertrag genoemde huurder, [naam 4] , enkel een dienst heeft verricht bestaande uit de registratie van de auto. Volgens belanghebbende is het overgelegde Mietvertrag in dit geval dan ook geen verhuurovereenkomst, maar heeft zij dit sjabloon alleen gebruikt om de gegevens van de gebruiker van de auto vast te leggen voor het geval er bij haar, als eigenaar van de auto, verkeersboetes binnenkomen. Zij heeft ter zake van deze registratiedienst dan ook terecht Duitse omzetbelasting in rekening gebracht, aldus belanghebbende. De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist.
4.1.2. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de inspecteur, onder verwijzing naar het Mietvertrag, aannemelijk dat sprake is van verhuur van de auto aan [naam 4] . De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende de eigenaar van de auto is en [naam 4] de gebruiker en acht het daarom aannemelijk dat belanghebbende een vergoeding krijgt voor de terbeschikkingstelling van de auto. Daarmee is ook aannemelijk dat het Mietvertrag een verhuurovereenkomst is. De rechtbank betrekt in haar beoordeling dat in het Mietvertrag, naast de gegevens van de huurder, specifieke bepalingen zoals de kilometerstand van de auto, de aanwezige lakschade, de maandelijkse huurprijs, de betalingswijze (al dan niet in contanten) en een borg zijn ingevuld (zie 3.3). De omstandigheid dat er geen facturen zijn overgelegd die betrekking hebben op de verhuurdienst, maakt dat niet anders. Het is immers in een geval als dit niet verplicht om aan particulieren een factuur uit te reiken. Bovendien kan ook sprake zijn geweest van contante betaling. Voor zover, zoals belanghebbende bepleit, (deels) sprake zou zijn van een registratiefee, is ook deze registratiefee naar het oordeel van de rechtbank onderdeel van de vergoeding voor de verhuur van de auto.
Correctie 2 ( [kenteken 3] )
4.1.3. Belanghebbende stelt dat ook in dit geval geen sprake is van verhuur, maar van een dienst bestaande uit de registratie van de auto. Om dezelfde redenen als vermeld in 4.1.2 volgt de rechtbank belanghebbende daarin niet en acht zij aannemelijk dat sprake is van langdurende verhuur van de auto aan een in Nederland wonende particulier. Voor dat geval is de hoogte van de correctie van € 516,32, zoals door de inspecteur in zijn pleitnota genoemd, niet in geschil. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur een bedrag van € 306,70 gecorrigeerd. Voor het verschil beroept de inspecteur zich zo nodig op interne compensatie.
Correctie 4 ( [kenteken 4] )
4.1.4. Belanghebbende stelt voor dit geval dat de afnemer van de verhuurdienst niet de in het Mietvertrag genoemde particulier, [naam 7] , is maar de op de factuur vermelde vennootschap, [B.V. 1] Daarmee is sprake van de verhuur aan een in Nederland gevestigde btw-ondernemer en is de omzetbelastingheffing verlegd naar de afnemer, aldus belanghebbende. De inspecteur betwist dat de vennootschap de afnemer van de verhuurdienst is. Volgens hem moet in dit geval worden afgeweken van het door de Hoge Raad geïntroduceerde bewijsvermoeden dat de partij aan wie gefactureerd is, ook de afnemer van de prestatie is. Het door belanghebbende en [naam 7] ondertekende Mietvertrag vormt daarvoor het tegenbewijs, aldus de inspecteur.
4.1.5. De rechtbank overweegt dat onder afnemer moet worden verstaan degene met wie de ondernemer een rechtsbetrekking is aangegaan ingevolge welke de ondernemer de dienst verleent. Het moet ervoor worden gehouden dat, behoudens tegenbewijs, aan wie door de ondernemer een factuur wordt uitgereikt waarin hij wordt genoemd als degene aan wie de in de factuur vermelde dienst is verricht, degene is geweest aan wie de dienst is verricht. De rechtbank volgt de inspecteur in zijn standpunt dat de particulier, [naam 7] , in dit geval de afnemer van de verhuurdienst is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, door te verwijzen naar de in het Mietvertrag gemaakte afspraken, het van hem verlangde tegenbewijs geleverd dat niet de vennootschap maar de particulier de afnemer van de verhuurdienst is. Daaruit volgt immers dat de particulier, [naam 7] , de rechtsbetrekking met belanghebbende is aangegaan ingevolge waarvan de verhuurdienst is verleend. Belanghebbende heeft haar stelling dat een ander dan de in het Mietvertrag genoemde persoon de afnemer van de dienst is, anders dan door overlegging van de factuur, niet nader onderbouwd.
Correcties 5 ([kenteken 5] )
4.1.6. Partijen zijn het erover eens dat de inspecteur deze correcties terecht heeft toegepast behoudens voor zover deze zien op het over het vierde kwartaal van 2018 gefactureerde huurbedrag. Dit bedrag is bij een factuur met datum 30 januari 2019 aan de huurder gefactureerd. Volgens belanghebbende behoort deze correctie daarom in zoverre niet in 2018 thuis, maar in 2019 en valt deze daarmee dus buiten de onderhavige naheffingstijdvakken.
4.1.7. De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet. De inspecteur stelt terecht dat, nu belanghebbendes afnemer een particulier is, voor de verschuldigdheid van de omzetbelasting moet worden aangesloten bij het tijdstip van de dienstverrichting. Daarbij geldt dat diensten, zoals de onderhavige verhuurdiensten, die gedurende een zekere periode doorlopend worden verricht, worden geacht ten minste eenmaal per jaar te zijn voltooid.
Correcties 7 ([kenteken 6] )
4.1.8. Belanghebbende stelt primair dat ook in dit geval geen sprake is van verhuur maar van een dienst bestaande uit de registratie van de auto. Om dezelfde redenen als vermeld in 4.1.2 volgt de rechtbank belanghebbende daarin niet en acht zij aannemelijk dat sprake is van langdurende verhuur van de auto aan een in Nederland wonende particulier.
4.1.9. Subsidiair stelt belanghebbende dat de afnemer van de verhuurdienst niet de in het het Mietvertrag genoemde particulier, [naam 9] , is maar de op de facturen vermelde vennootschap, [B.V. 2] Volgens haar is daarom sprake van verlegde omzetbelasting. Om dezelfde redenen als vermeld in 4.1.5 volgt de rechtbank de inspecteur in zijn standpunt dat de particulier, [naam 9] , in dit geval de afnemer van de verhuurdienst is.
Correctie 9 ([kenteken 7] )
4.1.10. Belanghebbende stelt dat ook in dit geval geen sprake is van verhuur maar van een dienst bestaande uit de registratie van de auto. Om dezelfde redenen als vermeld in 4.1.2 volgt de rechtbank belanghebbende daarin niet en acht zij aannemelijk dat sprake is van langdurende verhuur van de auto aan een in Nederland wonende particulier.
Is er een reden voor vernietiging van de naheffingsaanslagen?
5. Belanghebbende stelt dan nog dat de naheffingsaanslagen gelet op de omstandigheden van haar geval moeten worden vernietigd. Zij voert daartoe aan dat de inspecteur bij het berekenen van de correcties ten onrechte is uitgegaan van de (niet-ondertekende) Mietverträge in plaats van de facturen. Daarmee komt de inspecteur tot een totale correctie (inclusief boeten en belastingrente) die een veelvoud is van het omzetbelastingbedrag dat belanghebbende volgens haar eigen berekening over de onderhavige tijdvakken verschuldigd is. Dit terwijl de Belastingdienst volgens belanghebbende al sinds 2018 over de volledige administratie van belanghebbende beschikte.
5.1. Ook wijst belanghebbende er in dit verband op dat (1) de Belastingdienst had kunnen constateren dat de aangiften omzetbelasting door de Duitse Steuerberater zijn ingediend, (2) uit de bankafschriften blijkt dat belanghebbende geen bedragen heeft ontvangen die niet overeenstemmen met de overgelegde facturen en dat de Belastingdienst dus over alle 124 facturen beschikt, (3) van een poging om Nederlandse omzetbelastingheffing te ontgaan geen sprake is, (4) belanghebbende ook in de bezwaarfase alle medewerking heeft verleend om tot een juiste omzetbelastingheffing te komen en (5) de Belastingdienst daarmee de beroepsfase had kunnen voorkomen.
5.2. Wat ook van dit alles zij, het kan niet leiden tot een vernietiging van de onderhavige naheffingsaanslagen. Gelet op het voorgaande zijn de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd.
Zijn de verzuimboetes terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?
6. Op grond van de wet vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd. In beginsel kan de inspecteur dan een boete van 10% van de verschuldigde belasting opleggen, zoals hij heeft gedaan.
6.1. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen pleitbaar standpunt had om bij de langdurende verhuur van de auto’s aan Nederlandse particulieren geen Nederlandse omzetbelasting te voldoen. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. De enkele stelling dat zij een Duitse Steuerberater had ingeschakeld en de overlegging van een e-mail van 1 april 2016 van die Steuerberater in dat kader, maakt dat zonder nadere onderbouwing niet anders. Uit deze e-mail is geenszins af te leiden dat de Steuerberater advies heeft gegeven over deze situatie, welk advies het niet voldoen van Nederlandse omzetbelasting door belanghebbende in dit geval zou rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de boetes dan ook terecht opgelegd. De rechtbank acht de boetes ook passend en geboden.
6.2. Voor een vermindering van de boetes bestaat dan nog wel aanleiding indien de redelijke termijn waarbinnen de berechting in eerste feitelijke aanleg dient plaats te vinden, is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de berechting niet binnen een redelijke termijn plaatsvindt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt aan op het moment dat een handeling is verricht waaraan belanghebbende in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
6.3. De rechtbank constateert ambtshalve dat de redelijke termijn in dit geval is overschreden. De rechtbank stelt vast dat 21 maart 2019 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de boetes zijn aangekondigd in het concept-controlerapport met die dagtekening. De rechtbank doet uitspraak op 25 juli 2024. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar dan met meer dan twee jaar is overschreden. De inspecteur heeft de boetes al gematigd met 20% tot € 344 (2017) en € 1.406 (2018). Voor een verdere matiging van de boetes ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding. Voor de over 2017 opgelegde boete geldt overigens dat deze minder dan € 1.000 bedraagt, zodat de inspecteur had kunnen volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikkingen?
7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.
Heeft belanghebbende recht op een aanvullende vergoeding van immateriële schade?
8. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de door de inspecteur voor de bezwaarfase al toegekende vergoeding van immateriële schade juist is (zie 1.2). De rechtbank volgt haar daarin.
Ter zitting heeft belanghebbende verduidelijkt dat zij alleen nog een aanvullend verzoek om vergoeding van immateriële schade doet voor zover sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase. De rechtbank stelt vast dat daarvan geen sprake is. De beroepsfase is gestart met de uitspraken op bezwaar (3 februari 2023) en eindigt op de datum van deze uitspraak (25 juli 2024). Daarmee heeft de beroepsfase niet langer geduurd dan de 1,5 jaar die daarvoor staat. Belanghebbende heeft daarom geen recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase.
Conclusie en gevolgen
9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen, de boete- en de belastingrentebeschikkingen, zoals deze luiden na uitspraken op bezwaar, in stand blijven. Belanghebbende heeft geen recht op een aanvullende vergoeding van immateriële schade. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Aangezien deze uitspraak niet leidt tot vergoeding van een vergoeding van immateriële schade, griffierecht of proceskosten, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te bepalen dat de inspecteur wettelijke rente daarover is verschuldigd.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om (aanvullende) vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 25 juli 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Metadata
Formeel belastingrecht