Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, wonende te woonplaats, belanghebbende (gemachtigde: N.G.A. Voorbach),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 8 mei 2023 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2024.
Namens belanghebbende is J. Pablo verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.S. Veenstra.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Op 15 februari 2023 om 22:13 uur stond de auto van belanghebbende geparkeerd aan [straatnaam] te [plaatsnaam] , een door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd met een maximale aanmeldduur van 120 minuten. Op het in de naheffingsaanslag vermelde tijdstip stond de auto daar langer dan 120 minuten.
2. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt – in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht – de belanghebbende gehoord op zijn verzoek. Belanghebbende heeft geen verzoek gedaan om te worden gehoord, zodat het hoorrecht niet is geschonden.
4. Artikel 225, aanhef en eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat in het kader van de parkeerduurregeling een belasting kan worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij of krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
5. In dit geval hebben burgemeester en wethouders van Den Haag krachtens de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Den Haag 2022 bepaald dat op de [straatnaam] tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd voor een maximale aanmeldduur van 120 minuten.
6. De rechtbank is van oordeel dat een maximale aanmeldduur iets anders is dan een maximale parkeerduur. Eiser had na ommekomst van 120 minuten het kenteken opnieuw moeten aanmelden of opnieuw parkeerbelasting moeten voldoen. Dit was technisch ook mogelijk. Nu eiser dat niet heeft gedaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van B.A.P. Frieling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.